Mijn 100e
blog draag ik op aan politieman Louis Cornelissen, helaas te vroeg overleden op
35-jarige leeftijd. Maar ook aan alle hulpverleners en militairen die een
maatje verloren hebben.
Eigenlijk zijn
wij gestoord, zoals een buurtbewoner ons omschreef toen de trauma-arts iemand
opensneed, zijn hart vastpakte en zo ging reanimeren. Wij, de politie,
brandweer en ambulance-medewerkers gingen vervolgens ‘gewoon’ door met onze
werkzaamheden om alles in gereedheid te brengen.
Gestoord ja,
als je als politieagent een levensgevaarlijke crimineel probeert aan te houden
en daarbij soms zelf ernstig gevaar loopt. Als je als brandweerman/vrouw een
brandend pand binnengaat om iemand te redden, terwijl je zelf het risico loopt
om het pand niet levend meer uit te komen. Ambulancemedewerkers die dagelijks geconfronteerd
worden met ernstig gewonde slachtoffers en handelen naar hun beste kunnen. Verpleegkundigen,
artsen die in de ziekenhuizen soms tegen beter weten in nog een mens proberen
te redden. De reddingsdiensten, zoals de KNRM, USAR en reddingsbrigades die in soms moeilijke omstandigheden mensen proberen te redden. Militairen die tijdens een missie in
het nauw gedreven worden, moeten vechten voor hun leven en verliezen lijden.
We hebben
allemaal één ding gemeen, een sterke onderlinge band en grote saamhorigheid.
Die band is ongekend groot, zeker als het erop aankomt. We hebben er voor
gekozen, laat dat duidelijk zijn. Je weet dat het fout kan aflopen.
Het verlies van
een collega heeft een grote impact op hulpverleners en militairen. Hiermee
bagatelliseer ik niet de impact in het bedrijfsleven, waarin ikzelf ook de
eerste jaren na mijn school gewerkt heb. Maar dit wereldje is toch heel anders.
Je kent vaak je collega’s beter dan je eigen partner. Je hebt samen momenten
dat je met elkaar lacht, samen vecht, samen huilt, maar je hebt ook samen soms
diepgaande gesprekken. En hoewel we allemaal verschillend zijn, zijn we op
sommige momenten één.
We hebben onze
handen vol aan de criminaliteit in de wijk achter bureau Zuidplein in het jaar
1998-1999, de Millinxbuurt. De sfeer is uiterst grimmig, zelfs zo erg dat we de
opdracht van de leiding krijgen om niet meer alleen deze wijk in te gaan, omdat
er signalen zijn dat ze een politieagent ‘koud’ willen maken. Alleen de twee
wijkagenten kunnen zich er nog vertonen. En als we er een melding krijgen, gaan
we met twee politieauto’s ter plaatse. De
politie te paard mogen alleen de wijk in met zware vesten aan.
Er zit één
grote man, ik zal hem “Bolle” noemen, achter de bende die de wijk regeert. En Bolle
is letterlijk ook heel groot. De rest is bang en doet precies wat hij zegt.
Ondanks diverse invallen en inbeslagname van de drugs en het geld, blijft Bolle
buiten schot. De stromannen van Bolle worden opgepakt en elke keer gaat Bolle
vrijuit. Het plein is steevast bezet door veel bendeleden. Er komt informatie
dat diverse zich bewapend hebben en bij een confrontatie op ons zullen gaan
schieten.
De sfeer wordt
steeds grimmiger. Met spoed worden kogel- en steekwerende vesten besteld om
permanent te dragen onder de kleding. We zijn uniek in Nederland binnen de
politie, want we kennen alleen de zware vesten op dat moment.
Als bij een
melding Bolle zich te buiten gaat aan onze ploegmaatjes, Erik en Louis, is de
maat vol. Het wordt spoedassistentie en het hele bureau spoed zich naar buiten.
We hebben tekort aan auto’s. Ik heb nog nooit zes man in een Volkswagen Polo
zien zitten, maar toen wel. Ik zat namelijk zelf in de kofferbak.
Met groot
machtsvertoon hebben we het hele plein leeggeslagen. Bolle verzet zich tot het
uiterste, want wil niet gearresteerd worden. Jammer genoeg kenden we toen nog
niet de pepperspray dus moeten aan de bak. Met Bolle trekken we ons terug en
gaan naar het bureau Zuidplein. Collega’s moeten naar het ziekenhuis met
diverse snijwonden, gebroken hand, gebroken neus enzovoort.
En dan heb ik
het nog niet over de emotionele schade.
Bolle wordt na
een week vrijgelaten en alles begint weer van voor af aan.
Veel collega’s
zitten er mentaal flink doorheen. Het heeft een behoorlijke impact op de
werkvreugde.
Het is gewoon
lekker om eens een paar dagen thuis te zijn en niks te doen.
Op zo’n dag zie
ik thuiszittend op de bank opeens een burgerauto van ons bureau de straat
inrijden. Deze stopt voor mijn huis en twee collega’s in burger gekleed stappen
uit.
Het zijn Henk
en Peter, mijn ploegbrigadiers. Ik frons mijn wenkbrauwen en vraag me af wat
die komen doen.
Als ze aankomen
bij de voordeur, zwaai ik deze open en verwelkom ze lachend. Gezellig, ze komen
even een bakkie doen.
Maar hun
gezichten staan ernstig en ik begrijp gelijk dat ze niet gezellig een bakkie
komen doen.
Ze hebben zeer
slecht nieuws. Louis is met zijn motor onder een vrachtwagen terechtgekomen en
is overleden. Het is alsof een mes in je ziel snijdt. Eén van ons is er niet
meer.
Alles voor de
begrafenis wordt in gereedheid gebracht die week. Louis krijgt een koninklijke
begrafenis met twee van zijn lievelingsmotoren. Twee Harley’s, in Amerikaanse politie-uitvoering
voorop begeleiden de rouwauto. Daarachter een zee van blauw. Ruim 150 politiemensen
in uniform lopen na de kerkdienst achter de rouwauto aan. Het is een emotionele
plechtigheid. Als ploegleden hebben we Louis op de schouders gedragen naar zijn
laatste rustplaats. Ik mag namens de vrouw van Louis nog een dankwoord
uitspreken aan het graf. Na afloop gaan we in het centrum bij een café op het
terras nog even wat drinken en napraten.
Achter de bar
zit een man die behoorlijk aangeschoten is. Ik zit het dichtst bij hem en hoor
hem over de politie praten. Naast mij zit John, een beer van een collega, waar
je niet mee moet spotten.
Dan hoor ik de
man zeggen: “Zo, hebben ze een feestje gehad?” Ik hoor vervolgens de barman
zeggen dat er een politieagent is overleden. De man reageert en zegt: “Dat is
er gelukkig weer eentje minder”. John zijn ogen vlammen en vraagt aan mij of
hij dit wel goed hoorde wat de man zei.
Aan het
verschrikte gezicht van de barman zie ik dat deze de bui al ziet hangen. Na
John op zijn stoel terug gedrukt te hebben, ga ik samen met een collega naar de
man toe en verzoeken hem dringend om afscheid te nemen van zijn bier. De barman
is het roerend met ons eens en vloekend verlaat de man het café en verdwijnt.
En dat was voor dat moment het beste ook, want je praat niet zo over één van
ons.
De Millinxbuurt
wordt op een opmerkelijke wijze geschoond. Een grote verhuisvrachtwagen,
bestuurd door twee collega’s van het IBT komt de Millinxbuurt binnengereden.
Onder toeziend oog van de nietsvermoedende nieuwsgierige raddraaiers gaat de
laadklep open. Het lijkt of de vrachtwagen barstensvol staat met verhuisdozen.
Maar schijn bedriegt. Achter één laagje lege verhuisdozen staan dertig
collega’s in vol ornaat. Als de laadklep halverwege staat roept de IBT docent
“Hij blijft hangen!”. De dozen vliegen alle kanten eruit en de collega’s
stormen eruit. Op het zelfde moment grendelen de Mobiele Eenheid en politie te
paard de wijk compleet af.
Werkelijk alle
bewoners die zich op het plein en in de woningen bevinden worden opgepakt.
Bussen worden ingezet om ze allemaal te vervoeren. De woningen worden direct
allemaal leeg gehaald en op last van de burgemeester gesloten.
Het is genoeg
geweest. Bolle en zijn handlangers worden voorlopig achter slot en grendel
gezet en mogen niet meer terugkeren in de Millinxbuurt. De halve Millinxbuurt
wordt gesloopt en de rest gerenoveerd. Het heeft geholpen, momenteel is het een
keurige wijk. Niets doet meer herinneren aan die nare tijd.
Louis heeft het
jammer genoeg niet meer mee kunnen maken.
Hij blijft één
van ons, voor altijd.
Volgende blog 5/12