maandag 30 juni 2014

Pinkeltje



Een achtervolging is altijd spannend, we willen tenslotte een verdachte niet kwijtraken. Maar politieagenten moeten bij een achtervolging altijd de afweging maken of het wel verstandig is om bijvoorbeeld een knul zonder helm met hoge snelheid te achtervolgen. Zonder helm rijden is een overtreding, maar kan desastreuze gevolgen hebben als de knul ten val komt en ernstig letsel oploopt. Het kan dan in de ogen van de burger lijken dat de politie watjes zijn, omdat ze de achtervolging staken. Anders is als dezelfde knul net een bank heeft overvallen met een vuurwapen. Maar dan nog kunnen we niet alles op alles zetten om deze verdachte te pakken, als we het overige verkeer zelf in gevaar brengen. En door schade en schande wordt je wijs.


Ik hoor dat we een nieuwe ploegmaat krijgen. Hij heet Robert en komt bij defensie vandaan. Hij schijnt behoorlijk breed en groot te zijn.
De eerste kennismaking leert dat Robert inderdaad heel groot en sterk is. Nadat hij mij een hand heeft gegeven, moet ik eerst kijken of mijn hand nog aan mijn arm vastzit.
Robert blijkt een gezellige Brabander te zijn met een grote dosis humor en met heel veel levenservaring. Hij is van defensie afkomstig en heeft bij de elitetroepen van de krijgsmacht gezeten. Maar de vele uitzendingen is hij zat en door een overeenkomst met defensie kan hij na een verkorte opleiding bij de politie instromen. Wel moet hij bepaalde dingen afleren, onder andere dat we bij de politie een deur openen door eerst aan te bellen of te kloppen en uiteindelijk, als laatste middel, een deur opentrappen of rammen. Robert vertelt dat hij gewend is om de deuren gelijk op te blazen met springstof en dat dit toch wel even een stapje terug is.
Verder doen we geen verhoren door iemand bij zijn keel te grijpen en hoog op te tillen, maar op een ethische wijze.
Mijn ogen vallen er bijna uit als hij uit zijn tas een broodtrommel haalt, beter gezegd een trog. Hierin zit zowat een heel brood. Als ik aan hem vraag of hij zijn brood gelijk voor de hele week meegenomen heeft, vertelt hij dat dit zijn dagelijkse portie brood is. Gekscherende weg geven wij als ploegmakkers hem de bijnaam “Pinkeltje”, van wie hij uiteraard het tegenovergestelde is.

Hoe enthousiast hij is en gewend is om daadkrachtig op te treden, blijkt als we de vervelende puber, Patrick, zonder helm op een bromfiets zien rijden. Ik zit op dat moment achter het stuur van de politiebus en zet de achtervolging in. Na door diverse straten heen gescheurd te zijn kan ik met de bus naast Patrick komen. Ik roep tegen Robert of hij hem even vast wil pakken om hem tot stoppen te dwingen, omdat ik weet dat hij anders niet gaat stoppen. Tot mijn grote schrik doet Robert het raam open en met een zwaai trekt hij Patrick van de brommer de bus in. Al schreeuwend ligt Patrick op schoot bij Robert, die moeiteloos de armen op zijn rug draait. Verbijsterd kijk ik de bromfiets na die al slingerend vol gas doorrijdt en aan het eind van de straat de struiken invliegt. Wat ben ik blij dat er op dat moment niemand loopt of fietst. Ik heb Robert later toch wel duidelijk gemaakt dat ik het iets minder radicaal bedoelde en dat we toch wel rekening moeten houden met het feit dat Patrick op een rijdende brommer zat, die gevaar had kunnen veroorzaken voor het overige verkeer.

Kort hierop hebben we opnieuw een achtervolging achter een scooter. We krijgen een melding van een beroving van een oude vrouw en de verdachte is weg op een scooter. Robert zit naast mij als bijrijder in de politiebus als plotseling vanuit een zijstraat de betreffende scooter met de verdachte erop aan komt rijden. Totaal onverwacht en voor ik het weet springt Robert de bus uit en rent razendsnel richting de scooter. Hij krijgt hem warempel bijna te pakken, maar de verdachte weet te ontkomen. Ik stop naast Robert en schreeuw dat hij de bus in moet springen. We zetten de achtervolging in en proberen de scooter in het oog te houden, wat haast niet lukt. De verdachte rijdt als een bezetene, maar we kunnen hem goed bijhouden. Om hem niet teveel op te jagen, gebruiken we geen toeters en bellen. Achteraf besef ik dat dit wel een risico is geweest, maar het komt ook wel eens goed uit. In een smalle straat moet de verdachte remmen voor een langzaam rijdende auto en komen we er weer achter te zitten. De dief probeert eerst links van de auto te passeren, maar daar is het te krap. Dan probeert hij rechts tussen de auto en geparkeerd staande auto´s door te komen, wat haast lukt. Echter als hij naast de langzaam rijdende auto rijdt, hoor ik Robert zeggen: “Wacht even Piet, dit wordt leuk!”. Hij doet plotseling het zwaailicht en de sirene van de politieauto aan. De bestuurder van de auto schrikt zich rot en gooit zijn stuur om naar rechts om ons te laten passeren. De scooterrijder naast hem heeft hij nooit gezien. En dan gebeurt het onvermijdelijke, de verdachte wordt met scooter en al gecruncht tussen de rijdende auto en de geparkeerd staande auto’s. We zien hem door de lucht heen vliegen en op het wegdek neersmakken.

De geschrokken automobilist heeft kennelijk door de sirene helemaal niets gehoord en rijdt verder. Ondanks hevig remmen verdwijnt de scooter met een doffe klap onder de voorzijde van de bus en komen we tot stilstand. Robert springt uit de bus en duikt boven op de verdachte, die inmiddels weer wil opstaan en wegrennen. Ik spring ook uit de bus, maar vergeet iets cruciaals. De automatische versnellingsbak in de parkeerstand plaatsen. Ook ik voeg me bij Robert en wil de verdachte boeien. Dan hoor ik Robert hijgend aan mij vragen of ik de politiebus even een stukje achteruit wil rijden. Ik draai me om en kijk in de grille van de politieauto, die op 10 centimeter afstand van ons staat te duwen met de scooter er nog onder.
Het blijkt dat Robert met één hand de verdachte vasthoudt en met de andere hand de duwende politieauto tegenhoudt. Ik weet niet hoe gauw ik de politiebus moet induiken om hem achteruit te rijden. Als ik achteruit rijd hoor ik een schurend geluid en het geluid van brekend plastic. De scooter komt onder de bus vandaan en ziet er ernstig gehavend uit.

Gelukkig blijkt de verdachte geen noemenswaardige verwondingen te hebben en kan hij met een paar pleisters in de cel gezet worden.

Het verwachtte gebeurde ook, Robert is na korte tijd aangenomen bij het arrestatieteam en haalt de opleiding glansrijk. Daar is hij toch wat meer in zijn element, want wij hebben hem voor het basis politiewerk toch aardig wat keren terug moeten fluiten.

maandag 23 juni 2014

Aasgier


Als iemand komt te overlijden en de doodsoorzaak is onduidelijk of zou een misdrijf kunnen zijn, worden wij als politie er altijd bijgeroepen. Dit gebeurt meestal als de huisarts geen verklaring van overlijden wil afgeven, omdat hij vermoedt dat er opzet in het spel is of dat er sporen zijn die zouden kunnen duiden op een misdrijf. In eerste instantie zullen dan politieagenten in uniform verschijnen, die het verhaal aanhoren. In overleg met de chef van dienst wordt dan een politiearts ter plaatse gevraagd, die een zogenaamde ‘schouw’ verricht. Als deze twijfelt of de persoon op een natuurlijke wijze is overleden, wordt het lichaam in beslag genomen. Hierna komt de recherche ter plaatse die de zaak overneemt. Deze kan dan de collega’s van de Forensische opsporing, de collega’s in de witte pakken, bestellen die alle sporen vastleggen. Dit hele circus is niet leuk voor de familie, als achteraf blijkt dat er helemaal geen opzet in het spel is. Maar we komen ook wel eens als politie ter plaatse, terwijl de familie onze aanwezigheid helemaal niet op prijs stelt.

Johan en ik krijgen omstreeks 21:00 uur een melding van een man die zijn vriendin dood in de woning heeft aangetroffen. Het blijkt een prachtig landhuis te zijn, waar zij alleen woont. Haar man is al jaren geleden overleden en ze hadden geen kinderen. Het enige contact wat ze heeft is met de betreffende man, ik noem hem Hendrik.
Hendrik heeft een sleutel van de woning. Bij binnenkomst treft hij zijn vriendin, niet aanspreekbaar, op de grond aan en belt 112. Op verzoek van de collega’s van de ambulance rijden wij mee, maar al gauw blijkt dat ze al enige tijd geleden overleden is. De collega’s van de ambulance vertrekken en wij nemen de zaak over. We verzoeken de chef van dienst, Boudewijn, ter plaatse en verzoeken de politiearts ter plaatse. In de tussentijd horen we het verhaal van Hendrik aan. Hendrik is het enige contact wat de vrouw had, omdat ze na het overlijden van haar man, het contact met haar familie verbroken heeft. Hendrik vertelt dat de vrouw hen wantrouwde, omdat ze op haar geld uit waren. Hendrik is bevriend met haar geraakt en onderhoudt het landgoed, zorgt voor de boodschappen en de administratie.
Als we aan Hendrik vragen waar belangrijke papieren van mevrouw liggen, zoals haar legitimatiebewijs, wijst hij ons op een kast. We vinden inderdaad het legitimatiebewijs, een trouwboekje, maar ook een map met bankafschriften. Even duizelen mijn ogen als ik zie wat een astronomisch saldo er op de rekeningen van de bank staat.
De politiearts komt ter plaatse en constateert een natuurlijke dood. In afwachting van een uitvaartverzorger tillen we de vrouw op en leggen haar op bed neer.

We moeten dus op zoek naar directe familie die er voor gaat zorgen dat er een uitvaartverzorger wordt gebeld, maar gezien het verhaal van Hendrik lijkt dit ons geen goed idee. Echter gaat de bel van de voordeur en meldt zich een man, Frits, die zegt de neef te zijn van de vrouw. We laten hem binnen en vragen om zijn legitimatiebewijs. Hij blijkt inderdaad een neef te zijn. We hebben geen idee hoe Frits aan de informatie komt dat zijn tante is overleden. Frits vertelt dat hij een ´zeer goede neef´ van zijn tante is, goed contact met haar had en alles zal gaan regelen. Hij vraagt waar zijn tante is en wil even bij haar kijken. Als ik Frits observeer tijdens het kijken naar zijn tante bespeur ik weinig emotie. Ik merk meer dat hij gehaast is. Hij vertelt ons dat wij in ieder geval weg kunnen gaan. Ook Hendrik mag weggaan, maar aan het gezicht van Hendrik valt af te lezen dat dit hem helemaal niet bevalt. Ons valt al gelijk de koele houding tussen Frits en Hendrik op.

Gezien de informatie die we van Hendrik gehoord hebben, en het feit dat er veel geld mee gemoeid is en dat Frits geen directe familie is, bekruipt ons het gevoel dat Frits eerst zijn eigen ´zaakjes´ gaat regelen. Denkbeeldig zie ik een aasgier in de lucht zweven, genaamd Frits, die toeslaat als wij allemaal weg zijn. Er is namelijk heel veel te halen in dit huis en wat is er mooier voor Frits dan aankomende nacht te shoppen in het huis van zijn ‘goede’ tante. Boudewijn en Johan hebben dezelfde gedachten. Als we Hendrik even apart nemen bevestigt deze dat Frits helemaal geen goed contact had met zijn tante en bang is dat hij spullen gaat stelen. We besluiten het huis te verzegelen en in handen te geven van een notaris, die speciaal voor de politie in dit soort situaties de zaken regelt.

We stellen Frits in kennis dat wij de zaak bevriezen tot duidelijk wordt wie de rechthebbende is van de erfenis van zijn tante. Frits toont zijn ware aard. Hij wordt boos en begint lelijk te doen. Na hem nogmaals duidelijk gemaakt te hebben dat we bij ons standpunt blijven en hij zich morgen mag melden, verlaat hij kwaad het huis, zonder zich nog te bekommeren om zijn ‘goede’ tante die nog op bed ligt. Op advies van Hendrik bestellen we een plaatselijke uitvaartverzorger, die mevrouw ophaalt.

Als we de woning willen afsluiten vragen we aan Hendrik of wij de sleutel van hem krijgen om deze aan de notaris te geven. Nou heb ik bij binnenkomst van de woning een sleutelbos zien hangen aan een hanger naast de deur. Deze is echter weg en ik vraag aan Hendrik of hij de sleutelbos in zijn bezit heeft. Hendrik ontkent dat hij deze sleutels heeft en bevestigt dat daar inderdaad altijd de sleutelbos met alle sleutels van het huis en de garage hangen. Ik geloof Hendrik, want hij heeft sowieso een sleutel in zijn bezit en geen reden te hebben om de sleutelbos in zijn zak te steken.

Even staan we elkaar aan te kijken en hebben we weer hetzelfde gevoel. Uiteraard kunnen we het niet hard maken, maar het zal ons niets verbazen als Frits snel kans gezien heeft om de sleutelbos in zijn zak te stoppen. We bestellen een slotenmaker en laten overal nieuwe cilinders inzetten. Bij deuren waar de cilinder niet vervangen kan worden, schroeft de slotenmaker met grote schroeven de hele deur dicht. Bij de garagedeur kan het slot ook niet worden vervangen, maar ook niet worden dichtgeschroefd. De oplossing? We zetten de deur met de sleepkabel vast aan de peperdure BMW. De rekeningen van mevrouw werden door ons geblokkeerd en in opdracht van Boudewijn werd het huis die nacht scherp in de gaten gehouden door de collega’s.

Later hoor ik van Hendrik dat Frits de dag erop zich al vroeg bij de notaris gemeld heeft. Er blijkt geen testament te zijn, dus alle bezittingen van tante zijn voor de familie. Het ‘aanspreekpunt’ is Frits. Zelfs het tuingereedschap van Hendrik krijgt deze, ondanks zijn verzoek, niet terug omdat hij, volgens Frits, niet kan bewijzen dat het van hem is.

maandag 16 juni 2014

De woesteling

Opsporingsambtenaar ben je 24 uur per dag. In tegenstelling tot wat veel burgers denken mogen wij, na je kenbaar gemaakt te hebben als politieagent, ook in privétijd iemand aanhouden of staande houden.


Dat is de reden dat de meeste collega’s hun politielegitimatiebewijs steevast op zak hebben. Maar dat wil absoluut niet zeggen dat je ook altijd op moet treden, want dan zouden onze werkdagen wel heel erg lang worden. Maar soms kun je de drang om op te treden echter niet weerstaan, zeker niet als er een collega om assistentie roept.

Op een mooie zomeravond moet ik vanwege privé omstandigheden eerder naar huis.
Omdat ik de volgende dag moet clusteren (schieten, sporten enz.) houd ik mijn uniform aan, maar doe er een burgerjas overheen en rijd direct naar huis.

Op de autosnelweg word ik gepasseerd door een oude Toyota. Ik zie dat de bestuurder zijn raampje open heeft en dat zijn lange haren wapperen in de wind. Ik zie dat hij geen autogordel draagt. Kort hierop word ik gepasseerd door een motorrijder van de verkeerspolitie. Ik zie dat hij naast de auto gaat rijden en de man een stopteken geeft ter hoogte van een parkeerplaats op de autosnelweg. Ik zie dat de man hem met zijn auto volgt, maar niet van harte want de motorrijder moet diverse keren gebaren dat hij de afrit moet nemen. Ik krijg een vreemd voorgevoel en zet mijn portofoon aan en hoor dat de motorrijder, Marc, de meldkamer kennis geeft dat hij de man gaat controleren op de parkeerplaats. Omdat het een ‘normale’ controle betreft en de man toch volgt besluit ik gewoon verder te rijden. Ik rijd de parkeerplaats voorbij en zie dat Marc inmiddels is afgestapt en de bestuurder aanspreekt. Wat ik niet weet is dat de man in kwestie heel recalcitrant is en absoluut niet wil meewerken. Ik hoor via de portofoon dat Marc om een politieauto ter assistentie vraagt. Op de achtergrond hoor ik de man hard praten, kennelijk is hij het niet echt eens met Marc. Ik baal dat ik de parkeerplaats voorbij ben gereden, dus minder mijn snelheid. Kort hierna hoor ik Marc over de portofoon roepen dat de man er vandoor gaat.

Marc heeft een alcohollucht waargenomen en heeft tegen de man gezegd dat hij moet blazen. De man heeft hierop zijn auto gestart en is om Marc heengereden. Marc heeft echter problemen met het starten van zijn motor, dus kan niet direct de achtervolging inzetten. De man heeft dus een mooie voorsprong, echter niet op mij. Mijn adrenalinepeil gaat omhoog, ik ben er klaar voor. De man komt mijn kant op met zijn Toyota, dus ik bereid me voor op een achtervolging. Niet lang erna zie ik de Toyota in mijn spiegel aankomen. Nadat hij voorbij gereden is, rijd ik achter hem aan en meld aan de meldkamer dat ik achter de auto rijd in mijn privéauto, maar wel in uniform gekleed en klaar voor actie.
De meldkamer geeft door dat de auto op naam van een man in A stad staat. De staat van dienst van deze man voorspelt niet veel goeds. Gekomen bij een tankstation in B dorp zie ik dat de man de afrit neemt en de parkeerplaats van het station oprijdt. Ik heb in de tussentijd mijn burgerjas uitgedaan, zodat ik herkenbaar ben in politie-uniform als ik zou uitstappen. Ik zie dat de man zijn auto achter de shop van het tankstation parkeert, tussen twee vuilcontainers in, en uitstapt. Ik blijf op een afstand in mijn auto zitten om te kijken wat hij precies gaat doen en meld ondertussen de positie waar ik sta en waar de man zijn voertuig geparkeerd heeft. Tot mijn verbazing zie ik dat de man de verrijdbare vuilcontainers voor zijn auto plaatst om zo zijn auto aan het zicht te onttrekken. Vervolgens gaat hij op het hoekje van de shop staan en kijkt om de hoek of de politie in aantocht is. Dan zie ik dat hij mij in de gaten krijgt.

Ik besluit om de confrontatie aan te gaan om te voorkomen dat hij weer in zijn auto gaat stappen. Ik stap uit mijn auto en roep naar de man dat ik van de politie ben en dat hij is aangehouden. Ik loop naar hem toe en zie dat hij als een haas naar zijn auto loopt. En dat is nou precies wat ik niet wil. Ik ren naar hem toe en wil hem nog beetpakken voor hij in zijn auto stapt. Ik ben niet op tijd, want hij heeft inmiddels plaats genomen achter het stuur en zijn portier dichtgeslagen. Ik open het portier, maar hij probeert deze onmiddellijk weer dicht te trekken. Dan besluit ik maar om gemeen te worden. Ik grijp de lange haren van de man beet en probeer hem aan zijn haren het voertuig uit te trekken, omdat ik zie dat hij probeert zijn auto te starten. Ik trek hem hardhandig aan zijn haren, zodat hij net met zijn hand niet de contactsleutel van zijn auto kan omdraaien, omdat ik bang ben dat hij me anders omver zal rijden. Ik sla het portier dicht zodat zijn haren tussen de deur klemmen en hij dus zijn auto niet kan starten. Begrijpelijk is dit niet fijn voor hem, want hij schreeuwt moord en brand. Daarbij opgeteld heeft de man niet het kleinste postuur, dus het zal een zware dobber voor mij worden als hij zo meteen uitstapt. Ik druk de noodknop van mijn portofoon in en roep om assistentie. Ik hoor nog net dat de meldkamer mijn noodoproep begrepen heeft en politieauto’s mijn kant uitstuurt. Maar tot die tijd moet ik het wel zelf even uit zien te zingen.

De man verandert in een woesteling en duwt uit alle macht tegen het portier aan. Helaas kan ik hier niet tegenop, zodat de man door het geopende portier naar buiten rolt, mij met zich meetrekkend. Ik kom ten val en besef dat ik hem zo snel mogelijk uit moet schakelen. Ondanks dat ik hem ferme klappen geef en ikzelf ook de nodige klappen moet incasseren lukt het me niet om hem onder controle te krijgen. Maar gelukkig hebben we onze pepperspray nog. Ik spuit de man rijkelijk met pepperspray in zijn gezicht in de hoop dat dit werkt. Ik ga op veilige afstand staan en zie dat de pepperspray zijn werking fantastisch doet. Hij geeft zijn verzet op en gaat door de knieën. Ik moet eerlijk zeggen dat ik ontzettend blij ben als ik de eerste politieauto, een wagen van naburige regio Zuid-Holland-Zuid, zie verschijnen. Overal hoor ik sirenes en er verschijnen nog veel meer politieauto’s. De man wordt geboeid afgevoerd en ik kan even tot rust komen. Ik heb mijn doel bereikt, namelijk de aanhouding van de man, maar niet mijn streven om op tijd thuis te zijn. Een collega van mijn ploeg, die ook ter plaatse gekomen is, vraagt aan mij: “Jij moest toch eerder naar huis?". Ja, dat dacht ik ook, maar politiewerk zit in je bloed en dit soort dingen kun je niet laten gaan.

Met een gescheurd overhemd en diverse schaafplekken, maar ook een met glimlach rijd ik naar huis. Wat hebben we toch een mooie en onvoorspelbare baan.

Uiteindelijk bleek de man flink onder invloed van alcohol te zijn en nog een gevangenisstraf wegens mishandeling mocht uitzitten.

maandag 9 juni 2014

Bangebroek

Geluk moet je afdwingen, zeggen ze. Maar je moet soms ook wel eens geluk hebben en dat geldt vandaag voor mij in allerlei opzichten.

Ik rijd in uniform met een politieauto de poort van het bureau Zuidplein uit. Ik moet even wat wegbrengen op het bureau in Hoogvliet. Net als ik de P weg op wil rijden, hoor ik dat de meldkamer een bericht voor alle wagens uitgeeft. In het centrum is een rode Volkswagen Golf weggereden, waarvan de bestuurder een diefstal heeft gepleegd bij een winkel met behulp van een geprepareerde tas. Een tas waarvan de binnenkant dusdanig is aangepast dat de beveiligingspoortjes bij de uitgang van de winkel niet in werking treden.





Het signalement is een grote kale vent met een zwarte leren jas en een spijkerbroek. De beveiliging heeft de man achtervolgd en zag dat hij in een rode Volkswagen Golf stapte. De eigenaar hoort thuis op Rotterdam Zuid.

Op het moment dat de melding wordt uitgegeven, rijdt voor mijn neus een rode Golf. Mijn ogen vallen er bijna uit, want voor mij rijdt de genoemde rode Golf. Ik zie dat de bestuurder alleen in het voertuig zit en inderdaad een kaal hoofd heeft. Wat een geluk!

Ik geef mijn positie aan de meldkamer door, maar helaas is er geen auto dicht in de buurt. De man zit continue in zijn spiegel te kijken en ziet natuurlijk ook dat die politieauto hem volgt. Straat in, straat uit en die politieauto blijft hem maar volgen, zonder een stopteken te geven. Dus besluit de kale maar zelf te stoppen en de politieagent te vragen wat hij van hem wil. Dat weet hij natuurlijk wel, maar hij zal die agent wel eens even intimideren.
Ik geef nogmaals mijn positie aan de meldkamer door en vertel dat de man gestopt is en inmiddels uit zijn auto is gestapt.

Ik stap zelf ook uit en zeg direct tegen de man dat hij is aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. Ik moet wel even slikken tegen wie ik het zeg. Voor me staat een boom van een kerel met een gezicht op onweer. Met een dreigende toon en op een afstand van nog geen 20 centimeter zegt hij tegen mij: “Dus jij gaat mij aanhouden, gespierde spijker?” Ik houd mijn gezicht in de plooi en bluffend zeg ik tegen hem: “Ja, inderdaad, deze gespierde spijker gaat jou aanhouden, niet goedschiks dan kwaadschiks! Ik weet dat er een grote sterke vent tegenover me staat, maar dat interesseert me helemaal niets. Als jij me pijn gaat doen, ga je straks nog veel meer pijn krijgen als de collega’s je in een busje frommelen. En dat voor een winkeldiefstalletje. Dus ga nou maar gewoon mee, dat is veel makkelijker voor jou en voor mij".

Ik voel echter de zweetstraaltjes vanonder mijn armen naar beneden lopen, maar laat niets merken. Ik besef wel dat ik, als hij me beet pakt of een kopstoot geeft, nergens ben, maar ben geen moment van plan om terug te stappen. Wel sta ik in de aanslag om bliksemsnel een stap terug te doen en eerst even enige toefjes pepperspray in zijn gezicht te spuiten. En dan nog zal het een zware dobber worden, maar dat moet ik dan maar even op de koop toenemen. Ik ben wel van plan ervoor te gaan.
Ik zie dat zijn gezichtsblik veranderd van dreigend in een soort van verbazing.  Fronsend kijkt hij me aan en zegt dan: “Oké, als het maar niet te lang duurt!
Inmiddels komt een politiebus ter plaatse met twee collega’s, waar de verdachte in mag stappen. De tas met inhoud wordt inderdaad in de rode Golf aangetroffen.

Op het bureau plaats ik hem in een voorlopig arrestanten verblijf en vraag aan hem of hij een bakkie koffie wilt. Volgens mij begrijpt hij er dan helemaal niets meer van.
Nadat ik de koffie aan hem heb gegeven zegt hij tegen mij : “Jij bent echt niet bang hè? Jij bent tenminste niet zo’n bangebroek als een hoop collega’s van je!

Lachend heb ik de deur dicht gedaan, hij moest eens weten.

 

maandag 2 juni 2014

Muziek, het geluid van de politiehelikopter


Ik stap deze ochtend vroeg op de motor. Het is erg mistig en de zon is druk bezig om haar zonnestralen door het wolkendek heen te priemen, wat prachtige beelden oplevert. Het werkverkeer komt inmiddels aardig op gang, maar gelukkig verloopt het deze ochtend vlotjes zonder incidenten.

Omdat het zo rustig met de meldingen is, vraag ik aan de wachtcommandant van de verkeerspolitie, Krijn, of hij de ANPR-camera’s van de oeververbindingen bij wil zetten. Deze camera’s scannen 24 uur per dag alle kentekens van voertuigen. Voertuigen die in het ANPR-bestand voorkomen, leveren bij het scannen een zogenaamde ‘hit’ op. Je krijgt dan een signaal dat er een voertuig door de tunnel heen rijd, welke gesignaleerd staat. Dan kan voor heel veel zaken zijn o.a. voor rijden zonder rijbewijs, gestolen voertuigen, openstaande boetes, belastingschuld enz.

Mijn gedachten dwalen af naar zo’n twee jaar geleden toen ik ook op de motor reed en een mooie achtervolging had achter een gestolen auto. De auto eindigde in een bloembak en ik kon de bestuurder aanhouden. Ik zou eigenlijk wel weer eens een achtervolging willen hebben, het is tenslotte weer een tijd geleden.

Eenmaal bij de X tunnel voegt zich nog een motorrijder bij mij, Kees, van de verkeerspolitie. Na amper vijf minuten komt de eerste ‘hit’ van een voertuig. De bestuurder hiervan heeft een boete openstaan van 310 euro welke hij direct betaalt. Na te hebben afgerekend, komt de tweede ‘hit’. Ik neem de bestuurder mee naar de A straat. Volgens het systeem heeft de bestuurder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Dat betekent dat hij, gedurende een periode, van de rechter niet mag autorijden. Ik vraag aan de bestuurder om zijn legitimatiebewijs, maar hij vertelt dat dit thuis ligt. Hij vertelt verder dat de auto van zijn broer is en dat hij weet dat deze een rijontzegging heeft. Maar hoe kom ik nou te weten of hij niet liegt? Ik vertel hem dat hij mee moet naar het bureau en dat we daar gaan uit zoeken of hij daadwerkelijk de waarheid spreekt. Echter, ik hoor via de mobilofoon Krijn roepen dat er een gestolen auto door de A tunnel rijdt van noord naar zuid. Tja, dat is wel balen, want daar sta ik met die man zonder legitimatiebewijs. De man doet zijn best en geeft mij een hoop papieren waarop zijn naam staat, maar geen geldig legitimatiebewijs.

Ik hoor dat Kees inmiddels de auto heeft opgepikt en een stopteken geeft. Ik hoor Kees zeggen dat hij gaat stoppen en hem volgt naar een parkeerplaats. Ik richt mijn aandacht weer op de man, totdat ik Kees over de mobilofoon hoor roepen dat de gestolen auto er vandoor gaat. Dan gaan de bellen bij mij rinkelen. En nog veel harder rinkelen als ik Kees hoor zeggen dat hij de gestolen auto kwijt is. Hoe is dat nou mogelijk? Mijn handen jeuken om de hoop papieren weer in de handen van de man te duwen, maar dit zijn ook zaken helaas. Totdat ik een enorm motorgeloei hoor. Dan gaat bij mij het luchtalarm af. Ik zie de gestolen auto aan komen scheuren. In een flits gooi ik alle papieren, mijn bonnenboekje en mijn motorhandschoenen die ik onder mijn arm geklemd heb op straat, naast de man. Ik roep naar de man dat hij even moet blijven staan en dat ik zo terug ben. Ik ren naar mijn nog draaiende motor toe en spring hierop.

Eindelijk, hier heb ik vanochtend nog op gehoopt! Ik zet de achtervolging in richting de B straat. De bestuurder rijdt als een waanzinnige. Hij rijdt met grote snelheid het trottoir op om de C straat in te rijden. Er rijdt daar echter op de hoek een fietser die probeert de auto te ontwijken. Ik zie dat dit niet lukt. De auto slipt en breekt uit. Hierbij neemt hij het achterwiel van de fietser mee, waardoor deze ten val komt. Ik zie dat de fietser gelukkig opstaat, maar dat het achterwiel ernstig gevouwen is. De fietser is woest en schreeuwt naar mij dat ik die “idioot” moet pakken. Ik schakel inmiddels mijn ‘toeters en bellen’ in en volg op veilige afstand de auto. Hij rijdt als een gek en probeert mij kwijt te rijden. Voor mij is het op de motor echter geen enkele moeite om hem bij te houden, ik blijf op veilige afstand volgen. Een stuk verderop staat een schoolklas op het punt om over te steken. Onverminderd, met hoge snelheid, rijdt de bestuurder hier op af en gelukkig zijn de twee begeleiders zeer alert. Ik zie dat ze hun armen spreiden voor de kinderen en de kinderen tegenhouden. Met grote ogen kijken de kinderen, van zo’n 7 jaar oud schat ik, naar de auto en naar mij. Ik heb inmiddels de tijd gehad om de stekker van mijn mobilofoon in te pluggen en hoor dat de auto mogelijk gestolen is door een voortvluchtige gevaarlijke verdachte die geweld niet schuwt. Even overweeg ik de achtervolging af te breken om de verdachte niet op te jagen, omdat ik bang ben dat er anders doden gaan vallen. Maar omdat de verdachte de wijk uitrijdt richting industriegebied waar het minder kwaad kan en ik hem dolgraag wil grijpen, blijf ik hem volgen. Ik zie aan het eind van de weg een politiebus met zwaailicht naderen die helaas voor ons langsrijdt. Achter de politiebus om rijdt de verdachte tegen de richting een eenrichtingsstraat in. Het mooie is dat hij daar 3 tegemoetkomende auto’s moet passeren waardoor hij snelheid verliest.

Dit is voor ons het moment om een val te zetten. Ik zie aan het einde van straat een politiebus met zwaailicht ons tegemoet komen. Ik roep via de mobilofoon dat ze daar moeten blijven staan, zodat de bestuurder zichzelf klemrijdt. De verdachte ziet de politiebus en rijdt halverwege een parkeerterrein op van een landhuis met de bedoeling om het landhuis heen te rijden en dan via de tuin weer terug te rijden. Maar hij heeft pech en wij geluk! Een grote vrachtauto met een kraan erop verspert hem de doorgang. Dan wordt de verdachte radeloos. Hij rijdt de tuin in van het landgoed richting een bruggetje. Maar dat bruggetje is bedoeld voor voetgangers en te smal voor een auto. Hij probeert nog om te draaien, maar door de hevige regenval van de laatste tijd ploegt hij zichzelf vast en springt uit het voertuig. Ik rijd met de motor de tuin in en nader het voertuig. Ik roep de verdachte bij zijn naam, dat hij moet blijven staan en dat het toch geen zin heeft om weg te rennen. Ik verwacht eigenlijk dat dit toch geen effect heeft, maar hij draait zich om en kijkt me een aantal seconden verbaasd aan. Hierna rent hij verder het park in. Ik wil mijn motor neerzetten naast het geopende bestuurdersportier om de achtervolging in te zetten. Met zo’n motorharnas ben je echter net Dik Trom, dus een marathon gaat het niet worden.

Tot mijn verbazing verschijnt er uit het geopende portier nog een manspersoon die eruit wil springen. Ik steek daar in een flits met mijn motor een stokje (wiel) voor. Ik grijp deze man bij zijn jas beet. Doordat de man zich weer in de auto terugtrekt, kennelijk om aan de andere kant eruit te gaan, schiet de jas over zijn hoofd heen. Als een kurkentrekker draai ik de jas om het hoofd van deze man heen. Het gevolg is een gorgelend geluid onder de jas vandaan en een hese stem die roept:“Laat me los, ik stik!”. Ik roep tegen hem dat hij één hand naar mij toe moet steken en sla daar een boei om. De andere klik ik vast aan de beugel van mijn motor.

Dan hoor ik boven mij een geluid, wat me als muziek in de oren klinkt, de politiehelikopter. Klapwiekend hangt hij boven me en de heliwaarnemer vraagt de looprichting van de verdachte. Ik geef door dat de verdachte het park is ingelopen. Inmiddels is een politiebus met Herman en Jan gearriveerd die mij onmiddellijk te hulp schieten en de passagier van mij overnemen.
Nog geen minuut later neemt de politiehelikopter een rennend persoon waar in het park. De vele toegesnelde collega’s weten de verdachte bestuurder in te rekenen. Wat een euforisch gevoel!

Dan schrik ik. Ik bedenk me opeens dat ik mijn bonnenboekje en mijn handschoenenen heb neergegooid op de A straat. Ik rijd terug, maar heb eerlijk gezegd weinig hoop dat mijn spullen daar nog zijn. Tot mijn grote verbazing staat daar nog de auto met de man erin. En naast de man liggen op het wegdek een paar motorhandschoen, mijn bonnenboekje en de hoop papieren van de man. Ik kan het werkelijk niet geloven. De man kijkt mij met een niet begrijpende blik aan en vraagt waarom ik ‘even’ weg ben gegaan. Ik vertel hem dat ik even ‘iets’ moest doen en bedank hem dat hij is blijven staan. Hij begrijpt er nog steeds niets van en zegt dat hij toch mee moet naar het bureau. Ik vertel hem dat het in orde is, geef zijn papieren terug en wens hem een goede reis. Volgens mij begrijpt hij er nu nog steeds niets van wat er allemaal gebeurd is.

De verdachte bestuurder blijkt inderdaad een ontsnapte crimineel te zijn. Hij verklaarde stomverbaasd te zijn toen ik hem bij zijn naam riep op het moment dat hij wilde vluchten. Hij bleef steeds aan de rechercheur vragen wie die motoragent was en hoe ik zijn naam wist.
Zijn kompaan bleek eveneens nog een fikse gevangenisstraf te hebben openstaan en mocht ook gelijk de cel in.

Mijn dag kon niet meer stuk.