maandag 9 juni 2014

Bangebroek

Geluk moet je afdwingen, zeggen ze. Maar je moet soms ook wel eens geluk hebben en dat geldt vandaag voor mij in allerlei opzichten.

Ik rijd in uniform met een politieauto de poort van het bureau Zuidplein uit. Ik moet even wat wegbrengen op het bureau in Hoogvliet. Net als ik de P weg op wil rijden, hoor ik dat de meldkamer een bericht voor alle wagens uitgeeft. In het centrum is een rode Volkswagen Golf weggereden, waarvan de bestuurder een diefstal heeft gepleegd bij een winkel met behulp van een geprepareerde tas. Een tas waarvan de binnenkant dusdanig is aangepast dat de beveiligingspoortjes bij de uitgang van de winkel niet in werking treden.





Het signalement is een grote kale vent met een zwarte leren jas en een spijkerbroek. De beveiliging heeft de man achtervolgd en zag dat hij in een rode Volkswagen Golf stapte. De eigenaar hoort thuis op Rotterdam Zuid.

Op het moment dat de melding wordt uitgegeven, rijdt voor mijn neus een rode Golf. Mijn ogen vallen er bijna uit, want voor mij rijdt de genoemde rode Golf. Ik zie dat de bestuurder alleen in het voertuig zit en inderdaad een kaal hoofd heeft. Wat een geluk!

Ik geef mijn positie aan de meldkamer door, maar helaas is er geen auto dicht in de buurt. De man zit continue in zijn spiegel te kijken en ziet natuurlijk ook dat die politieauto hem volgt. Straat in, straat uit en die politieauto blijft hem maar volgen, zonder een stopteken te geven. Dus besluit de kale maar zelf te stoppen en de politieagent te vragen wat hij van hem wil. Dat weet hij natuurlijk wel, maar hij zal die agent wel eens even intimideren.
Ik geef nogmaals mijn positie aan de meldkamer door en vertel dat de man gestopt is en inmiddels uit zijn auto is gestapt.

Ik stap zelf ook uit en zeg direct tegen de man dat hij is aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. Ik moet wel even slikken tegen wie ik het zeg. Voor me staat een boom van een kerel met een gezicht op onweer. Met een dreigende toon en op een afstand van nog geen 20 centimeter zegt hij tegen mij: “Dus jij gaat mij aanhouden, gespierde spijker?” Ik houd mijn gezicht in de plooi en bluffend zeg ik tegen hem: “Ja, inderdaad, deze gespierde spijker gaat jou aanhouden, niet goedschiks dan kwaadschiks! Ik weet dat er een grote sterke vent tegenover me staat, maar dat interesseert me helemaal niets. Als jij me pijn gaat doen, ga je straks nog veel meer pijn krijgen als de collega’s je in een busje frommelen. En dat voor een winkeldiefstalletje. Dus ga nou maar gewoon mee, dat is veel makkelijker voor jou en voor mij".

Ik voel echter de zweetstraaltjes vanonder mijn armen naar beneden lopen, maar laat niets merken. Ik besef wel dat ik, als hij me beet pakt of een kopstoot geeft, nergens ben, maar ben geen moment van plan om terug te stappen. Wel sta ik in de aanslag om bliksemsnel een stap terug te doen en eerst even enige toefjes pepperspray in zijn gezicht te spuiten. En dan nog zal het een zware dobber worden, maar dat moet ik dan maar even op de koop toenemen. Ik ben wel van plan ervoor te gaan.
Ik zie dat zijn gezichtsblik veranderd van dreigend in een soort van verbazing.  Fronsend kijkt hij me aan en zegt dan: “Oké, als het maar niet te lang duurt!
Inmiddels komt een politiebus ter plaatse met twee collega’s, waar de verdachte in mag stappen. De tas met inhoud wordt inderdaad in de rode Golf aangetroffen.

Op het bureau plaats ik hem in een voorlopig arrestanten verblijf en vraag aan hem of hij een bakkie koffie wilt. Volgens mij begrijpt hij er dan helemaal niets meer van.
Nadat ik de koffie aan hem heb gegeven zegt hij tegen mij : “Jij bent echt niet bang hè? Jij bent tenminste niet zo’n bangebroek als een hoop collega’s van je!

Lachend heb ik de deur dicht gedaan, hij moest eens weten.