Soms kom je voor een groot dilemma te staan wanneer je als politiemens op moet treden tegen een bekend iemand. Nou is dat voor een bekeuring al vervelend, laat staan voor een misdrijf zoals inbraak.
Waar je absoluut niet op zit te wachten, is als er een wel heel bekende verdachte opeens voor je neus staat, die je moet gaan aanhouden.
Zo is het die ochtend vroeg dat we naar een inbraak heterdaad bij een school worden gestuurd en al vrij snel ter plaatse zijn. Het kan niet anders of de verdachte moet nog binnen zitten. Met vier collega’s omsingelen we het gebouw en ik houd zicht op de achterkant van het gebouw. Ik meld dat er aan de achterzijde, waar ik positie heb ingenomen, een raam openstaat. Nog geen minuut later komen er opeens twee benen door het raam naar buiten, gevolgd door het achterwerk van een manspersoon. De verdachte heeft kennelijk gezien dat er politie aan de voorkant van het gebouw staat en probeert nu te ontsnappen via de achterzijde. Hij heeft alleen pech dat ik daar sta. Als de man op de grond springt, brul ik “Politie staan blijven !”. Kennelijk heeft de man dit totaal niet verwacht, want hij verstijft van schrik. Ik grijp hem vast en plaats hem met een ferme duw tegen de muur. Ik roep dat hij zijn handen tegen de muur moet plaatsen en geen verzet moet bieden anders zou ik hem ….
Hij mompelt iets van dat hij zich over geeft en ik niet zo moet schreeuwen. Ik roep via de portofoon dat ik een verdachte heb aangehouden en plaats de verdachte in de handboeien. Hierna draait de verdachte zich om, kijkt me fronsend aan en zegt : “Piet Kats!” Ik kan wel door de grond zakken. Ik bekijk hem nog eens goed en zie dan pas dat het een oud schoolgenoot is, waar ik vroeger heel veel mee opgetrokken ben. Ik zal hem Henk noemen. Ik ben echt even uit het veld geslagen. Ik weet dat ik gewoon mijn werk doe, maar hier baal ik enorm van. Hij ziet mijn gezicht en vraagt of ik normaal tegen hem wil doen. Vroeger was het een boom van een kerel, maar wat nu voor me staat is een vermagerde kerel met een pokdalig uiterlijk en lang slonzig haar. Een echte junk !
Inmiddels zijn de collega’s al naar mij toegekomen om mij te assisteren. Eén van de collega’s herkent Henk van een eerdere aanhouding, waarbij hij veel verzet gepleegd heeft. Later vertelt deze collega dat hij niet begreep dat Henk zo rustig was.
Op het bureau gekomen heb ik lange tijd met Henk zitten praten in een VAV (Voorlopig Arrestanten Verblijf). Hij vertelt mij zijn levensverhaal. Nadat Henk de middelbare school heeft verlaten krijgt hij een baan in Rotterdam. Hij komt hij in aanraking met verkeerde vrienden uit Rotterdam. ‘Vrienden’ die Henk meeslepen in het uitgaansleven en voor de kick Henk ook cocaïne leren gebruiken. Henk raakt verslaafd en maakt thuis het leven van zijn familie zuur. Henk moet het huis uit en verblijft op allerlei adressen in Rotterdam. Zijn gebruik wordt meer en meer en tot overmaat van ramp raakt hij ook zijn baan nog kwijt. Om toch aan cocaïne te komen gaat Henk stelen. Voornamelijk bedrijfsinbraken of winkeldiefstal, geen woninginbraken. Als ik hem vraag waarom geen woninginbraken, zegt hij nooit mensen in hun persoonlijke levenssfeer te willen aantasten.
Diverse keren belandt hij in een politiecel of moet hij in de bak zitten. Ook krijgt hij psychische stoornissen, waardoor hij heel agressief kan reageren.
Hij vertelt mij dat hij dit leven zat is en zich aan wil melden voor verplicht afkicken.
Als ik de deur van de VAV dicht trek, besef ik wat een rijk leven mij gegeven wordt, waar je eigenlijk niet bij stilstaat.
Als ik het proces-verbaal aan het klaarmaken ben, wordt er door de wachtcommandant assistentie bij de arrestantenzorg gevraagd. Henk is compleet uit zijn dak gegaan en staat te rammen op de deur van zijn VAV. Hij blijkt door de arrestantenbewaker naar een cel gebracht te zijn en gevraagd te hebben of hij mag roken, maar daar is op dat moment geen tijd voor. Als hij vervolgens aan diezelfde bewaker vraagt of hij Piet Kats dan mag spreken, heeft deze gezegd dat ik niet meer aanwezig ben. Henk, zo ontvlambaar als hij is, begint op de deur van zijn cel te timmeren. Dit gebeurt met zo’n kracht dat ze bang zijn dat hij zichzelf ernstig zal verwonden.
Dus moet Henk dan maar naar de isoleercel gebracht worden.
Een dozijn collega’s snelt naar de cellengang, waaronder ikzelf. Op de gang hoor ik dat het om Henk gaat. Ik hoor hem schreeuwen : “Ik sloop jullie allemaal !” De collega’s, die Henk niet kennen en ook niet weten dat het een oude schoolvriend van me is, bereiden zich voor. De schilden worden erbij gehaald en ze bereiden zich voor op een zogenaamde schildprocedure. Hierbij gaan twee collega’s met schilden naast elkaar naar binnen. Ze duwen een verdachte dan met kracht tegen de muur, zodat deze zijn armen en benen niet kan gebruiken. Voordeel is dat zowel de collega’s als de verdachte nagenoeg geen letsel oplopen.
Ik wring mij langs de collega’s heen en ga voor het ruitje van de cel staan. Ik moet vriendjespolitiek toepassen. Ik vraag de collega’s enige afstand te houden, zodat ik even met Henk kan praten. Met grote ogen staan ze me aan te kijken of ik gek geworden ben. Die gestoorde gek zal mij aanvliegen! Ik kijk Henk aan en zeg tegen hem dat hij even op het bankje moet gaan zitten. Henk zijn verwilderde blik verdwijnt en maakt plaats voor tranen. Hij kalmeert en zo mak als een lammetje gaat hij op het bankje zitten. Ik doe de deur open en maak een gebaar naar de collega’s dat ze wel even voor de zekerheid om het hoekje moeten blijven staan. Ik stap de cel binnen en vraag een beetje boos aan Henk waarom hij opeens zich zo gedraagt. Hij biedt zijn excuses aan en belooft dat hij het niet meer zal doen. Ik zeg tegen hem dat ik voor zijn insluiting nog even bij hem langskom en dat hij onder mijn begeleiding op de luchtplaats nog even een sigaret mag roken. Ik stap de cel weer uit en kijk in de verbijsterde gezichten van de collega’s. Wat een prachtig gezicht is dat. Ze begrijpen er helemaal niets van en vragen zich af of ik een soort wonderdokter ben. Nadat ik uitgelegd heb hoe de vork in de steel zit, vraag ik de chef van dienst en de arrestantenverzorger om Henk nog een kans te geven door hem niet in de isoleercel te plaatsen, maar nog even in een gewone cel te laten zitten. Henk houdt zijn woord en kan na een half uur alsnog even een sigaret roken.
Zwijgend kijken we elkaar aan en met een schouderklop neem ik met een rotgevoel afscheid van Henk. Het is zo makkelijk om een oordeel over het uitschot van deze maatschappij te vellen als alles om je heen voorspoedig gaat, maar het zal je kind of je broer zijn.
Wat een wereld van verschil, in onze jeugd heel veel samen opgetrokken, veel dezelfde idealen en dromen, maar ik nu als wetshandhaver en Henk aan de zelfkant van de samenleving.
Gelukkig gaat het nu langzamerhand de goede kant op met Henk, al heeft hij nog wel een lange weg te gaan.
maandag 28 april 2014
maandag 21 april 2014
Pech of geluk?
We hebben als
motorrijders van de Verkeerspolitie dit jaar twee dagen de taak om tijdens het
NK wielrennen in Rotterdam de hele zaterdag wielrenners in allerlei disciplines
te begeleiden, met als parcours tegengesteld de afgezette Brienenoordbrug op,
via de Maasboulevard en Boompjes de Erasmusbrug op en dan via de Laan op Zuid
naar de Stadionweg weer terug naar de Brienenoordbrug. Het gehele parcours is
afgezet met hekken, behalve op een gedeelte van de Boompjes, waar een doorsteek
is voor voetgangers en fietsverkeer. Daar staan echter verkeersregelaars die op
het moment van passeren van de wielrenners zorgen dat het publiek niet
oversteekt. Het is midzomer en bloedheet, dus dat zal wel zweten worden.
De eerste dag verloopt vlotjes, hoewel het peentjes zweten is in ons motorpak.
Als ik de dag erop ‘s ochtends mijn sokken aantrek zie ik dat een schaafwondje op mijn rechtervoet een beetje rood gezwollen is. Ik had eergisteren mijn blote voet in de tuin gestoten aan een tak. Ik plak er een pleister op en trek mijn sokken aan.
We krijgen die ochtend opnieuw een briefing op het stadhuis van Rotterdam en gaan van start. De lucht is weer onbewolkt en het is rond de 25 graden.
Na urenlang rijden begint mijn rechtervoet toch wel te jeuken, kennelijk als gevolg van de warmte en het zweten van mijn voet in de laars. Tijdens een korte pauze doe ik mijn laars uit en zie dat mijn voet inmiddels behoorlijk gezwollen is. Nadat ik mijn laars weer heb aangedaan, neem ik weer deel aan de begeleiding. Het duurt immers toch niet zo lang meer.
Na de zoveelste ronde kom ik weer op het gedeelte van de Boompjes waar alles geregeld zou worden door verkeersregelaars. Ik rijd met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur als plotseling een man met een fiets aan zijn hand oversteekt. De verkeersregelaars staan kennelijk te slapen. Ik kan de man niet meer ontwijken en raak de fiets precies in het midden. De fiets smakt tegen de grond en ik rijd er dwars overheen. De man slaat tegen mijn kuip aan en valt achterover op het wegdek. Ik weet niet hoe ik mijn motor overeind hou en hoe dit eruit gezien heeft, maar het voelt of ik op een rodeostier zit en voor ik eraf geslingerd word deze toch weer onder controle krijg.
Wonderwel kan ik zonder te vallen een stukje verderop stoppen en laat een gevouwen fiets, een geschrokken man en een verbaasd publiek achter. Ik draai me om en vertel maar liever niet wat ik geroepen heb naar de man. Ik ben pisnijdig en erg geschrokken. Mijn motor lijkt onbeschadigd en mijn rechterspiegel ligt daar nog op de grond, maar omdat de kopgroep eraan komt gestormd rijd ik verder. Ik meld via de commandant dat ik een aanrijding heb gehad en of ze collega’s naar de man willen sturen om de aanrijding op te nemen. De man heeft kennelijk (gelukkig) geen verwondingen, want hij blijkt snel met zijn kapotte fiets weggelopen te zijn en de collega’s krijgen van de verkeersregelaars de kapotte spiegel in handen gedrukt.
Ik word vervangen door een collega en kan even adempauze nemen.
Na deze schrik krijg ik een andere schrik. Als ik mijn motor langs het parcours parkeer, heb ik geen gevoel meer in mijn voet. Nu begin ik me toch wel zorgen te maken, want ik kan er zelfs bijna niet op staan. Ik meld dit aan mijn commandant en deze adviseert mij dan maar vast naar het bureau terug te gaan, omdat de wedstrijd toch nagenoeg afgelopen is.
Ik rijd terug naar het bureau aan de Boezembocht om daar mijn motor in de hal te parkeren. Ik weet dan nog niet dat ik helemaal niet meer op mijn voet kan staan. Ik stap van mijn motor af en dan gebeurt het… Ik zak door mijn voet heen en val tussen mijn motor en een naast mij staande motor in. Mijn motor valt tegen mij aan en ik zit er tussen geklemd. Ik kan geen kant op. Ik kan zelfs geen assistentie roepen, omdat ik niet bij mijn telefoon en mijn portofoon kan. Gelukkig zit mijn borst niet bekneld, dus moet ik maar afwachten tot er een collega in de buurt verschijnt. Omdat het zondag is kan dit wel eens een tijdje gaan duren. En wat duren minuten dan lang. Ik heb zeker een half uur zo gezeten, als ik ineens de toegangsdeur hoor opengaan. Ik roep om hulp en zie een verbaasde Harm van taxizaken om de hoek verschijnen. Op een drafje komt hij naar me toe en vraagt wat ik in vredesnaam aan het doen ben. Ik vertel hem dat ik ben gevallen, omdat ik niet meer op mijn voet kan staan. Nadat hij de motor overeind heeft gezet en mij er tussen vandaan heeft gehaald doet hij mijn laars en sok uit. Het ziet er niet best uit. Ik heb geen gevoel meer in m’n voet en het wondje is paars van kleur. Verder vertoont mijn been rode striemen. Ik vraag hem of hij mij thuis wil brengen, maar Harm zegt dat hij mij naar het ziekenhuis gaat brengen in plaats van naar huis. Hij snelt naar binnen, haalt de sleutel van een dienstauto en brengt mij naar de spoedeisende hulp van het Sint Franciscus Gasthuis. Daar stellen ze vast dat ik bloedvergiftiging heb en krijg onmiddellijk een spuit. Ze vertellen dat ik op tijd ben gekomen anders had het wel eens veel slechter af kunnen lopen. De arts adviseert een opname, maar na lang aandringen mag ik naar huis toe onder de voorwaarde dat ik direct medicijnen bij de apotheek laat halen en ik me de volgende dag ga melden op het spreekuur. Verder moet ik het verband op mijn voet goed nathouden en de boel koelen.
Harm brengt me hierop naar huis en daar zit ik dan. Een dag kan wel eens raar lopen. Ik denk dat ik kan spreken van pech EN geluk.
De eerste dag verloopt vlotjes, hoewel het peentjes zweten is in ons motorpak.
Als ik de dag erop ‘s ochtends mijn sokken aantrek zie ik dat een schaafwondje op mijn rechtervoet een beetje rood gezwollen is. Ik had eergisteren mijn blote voet in de tuin gestoten aan een tak. Ik plak er een pleister op en trek mijn sokken aan.
We krijgen die ochtend opnieuw een briefing op het stadhuis van Rotterdam en gaan van start. De lucht is weer onbewolkt en het is rond de 25 graden.
Na urenlang rijden begint mijn rechtervoet toch wel te jeuken, kennelijk als gevolg van de warmte en het zweten van mijn voet in de laars. Tijdens een korte pauze doe ik mijn laars uit en zie dat mijn voet inmiddels behoorlijk gezwollen is. Nadat ik mijn laars weer heb aangedaan, neem ik weer deel aan de begeleiding. Het duurt immers toch niet zo lang meer.
Na de zoveelste ronde kom ik weer op het gedeelte van de Boompjes waar alles geregeld zou worden door verkeersregelaars. Ik rijd met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur als plotseling een man met een fiets aan zijn hand oversteekt. De verkeersregelaars staan kennelijk te slapen. Ik kan de man niet meer ontwijken en raak de fiets precies in het midden. De fiets smakt tegen de grond en ik rijd er dwars overheen. De man slaat tegen mijn kuip aan en valt achterover op het wegdek. Ik weet niet hoe ik mijn motor overeind hou en hoe dit eruit gezien heeft, maar het voelt of ik op een rodeostier zit en voor ik eraf geslingerd word deze toch weer onder controle krijg.
Wonderwel kan ik zonder te vallen een stukje verderop stoppen en laat een gevouwen fiets, een geschrokken man en een verbaasd publiek achter. Ik draai me om en vertel maar liever niet wat ik geroepen heb naar de man. Ik ben pisnijdig en erg geschrokken. Mijn motor lijkt onbeschadigd en mijn rechterspiegel ligt daar nog op de grond, maar omdat de kopgroep eraan komt gestormd rijd ik verder. Ik meld via de commandant dat ik een aanrijding heb gehad en of ze collega’s naar de man willen sturen om de aanrijding op te nemen. De man heeft kennelijk (gelukkig) geen verwondingen, want hij blijkt snel met zijn kapotte fiets weggelopen te zijn en de collega’s krijgen van de verkeersregelaars de kapotte spiegel in handen gedrukt.
Ik word vervangen door een collega en kan even adempauze nemen.
Na deze schrik krijg ik een andere schrik. Als ik mijn motor langs het parcours parkeer, heb ik geen gevoel meer in mijn voet. Nu begin ik me toch wel zorgen te maken, want ik kan er zelfs bijna niet op staan. Ik meld dit aan mijn commandant en deze adviseert mij dan maar vast naar het bureau terug te gaan, omdat de wedstrijd toch nagenoeg afgelopen is.
Ik rijd terug naar het bureau aan de Boezembocht om daar mijn motor in de hal te parkeren. Ik weet dan nog niet dat ik helemaal niet meer op mijn voet kan staan. Ik stap van mijn motor af en dan gebeurt het… Ik zak door mijn voet heen en val tussen mijn motor en een naast mij staande motor in. Mijn motor valt tegen mij aan en ik zit er tussen geklemd. Ik kan geen kant op. Ik kan zelfs geen assistentie roepen, omdat ik niet bij mijn telefoon en mijn portofoon kan. Gelukkig zit mijn borst niet bekneld, dus moet ik maar afwachten tot er een collega in de buurt verschijnt. Omdat het zondag is kan dit wel eens een tijdje gaan duren. En wat duren minuten dan lang. Ik heb zeker een half uur zo gezeten, als ik ineens de toegangsdeur hoor opengaan. Ik roep om hulp en zie een verbaasde Harm van taxizaken om de hoek verschijnen. Op een drafje komt hij naar me toe en vraagt wat ik in vredesnaam aan het doen ben. Ik vertel hem dat ik ben gevallen, omdat ik niet meer op mijn voet kan staan. Nadat hij de motor overeind heeft gezet en mij er tussen vandaan heeft gehaald doet hij mijn laars en sok uit. Het ziet er niet best uit. Ik heb geen gevoel meer in m’n voet en het wondje is paars van kleur. Verder vertoont mijn been rode striemen. Ik vraag hem of hij mij thuis wil brengen, maar Harm zegt dat hij mij naar het ziekenhuis gaat brengen in plaats van naar huis. Hij snelt naar binnen, haalt de sleutel van een dienstauto en brengt mij naar de spoedeisende hulp van het Sint Franciscus Gasthuis. Daar stellen ze vast dat ik bloedvergiftiging heb en krijg onmiddellijk een spuit. Ze vertellen dat ik op tijd ben gekomen anders had het wel eens veel slechter af kunnen lopen. De arts adviseert een opname, maar na lang aandringen mag ik naar huis toe onder de voorwaarde dat ik direct medicijnen bij de apotheek laat halen en ik me de volgende dag ga melden op het spreekuur. Verder moet ik het verband op mijn voet goed nathouden en de boel koelen.
Harm brengt me hierop naar huis en daar zit ik dan. Een dag kan wel eens raar lopen. Ik denk dat ik kan spreken van pech EN geluk.
maandag 14 april 2014
Wij zijn de baas!
Kortgeleden vroeg een
collega aan mij of ik wel eens bang ben geweest tijdens mijn werk. Er zijn
gelukkig weinig van die momenten geweest, maar onderstaand verhaal was er toch
wel eentje van.
We hebben in de avond en nachtelijke uren van het weekend veel overlast van dronken ‘oosterburen’. In de omgeving van Rotterdam Zuid zijn er behoorlijk wat gehuisvest. Harde werkers doordeweeks, maar sommigen zijn in het weekend echt probleemgevallen. Door het goedkope bier, meestal in de vorm van halve literblikken, kijken ze niet op een litertje maar ook niet op de klok. Om het maar in politietaal te noemen, ze hebben regelmatig last van de ziekte van Heineken.
Vannacht zat ik voor het eerst met Robin op de auto. Robin is nog niet zo lang klaar met zijn politieopleiding, maar heeft al wat tropenjaren achter de rug bij een harde ‘club’ van de landmacht. Hij kan kennelijk nog geen afstand nemen van zijn verplichte kapsel, want ook deze dienst ziet zijn haar er strak gemillimeterd uit. Eigenlijk kennen wij elkaar nog niet goed, maar ik moet zeggen dat ik al snel voel dat hij van hetzelfde hout gesneden is als ikzelf.
Dat blijkt ook wel als we een melding krijgen van een flinke geluidsoverlast in een portiekwoning, waarbij niet alleen de muziek hard staat, maar ook dat er flink geschreeuwd wordt. Meerdere melders denken dat de bewoners flink dronken zijn en dat ze ruzie hebben. En het is zeker niet de eerste keer.
Dan gebeurt er iets, waarop ik even niet gerekend heb. De dronken spriet springt op als elastiek en geeft mij een duw, zodat ik mijn evenwicht verlies en tegen de buitendeur van het balkon val. Ik grijp nog net de arm van de spriet vast en trek hem mee in mijn val. De buitendeur van het balkon springt door het gewicht open en ik val met de spriet bovenop me op het balkon. Robin ziet het gebeuren en schiet me te hulp. Tot overmaat van ramp springt één van de dames Robin als een tijgerin boven op zijn nek.
Dan wordt Robin boos. Ik zie een grimas op zijn gezicht verschijnen en niet veel later vliegt de dame door de lucht en belandt naast me op het balkon. Vervolgens trekt Robin de spriet van mij af, ook deze vliegt als een veertje door de lucht en belandt in de hoek van de kamer. Ik spring op en duik boven op hem. Ik leg een nekklem aan, maar hij wil niet opgeven. Hij zet zijn voet tegen de kamermuur en duwt met kracht naar achteren. Hierdoor verlies ik wederom mijn evenwicht, omdat achter mij een glazen salontafel staat die mij achteruitstappen belet. Ik val achterover, dwars door de glazen salontafel heen met opnieuw de spriet boven op me. Ik blijf echter de spriet in een wurggreep houden, zodat hij geen lucht meer krijgt en hoor hem gorgelen. Om mij heen ligt het bezaait met glasscherven en ik begin me nu echt zorgen te maken. Robin is nu met beide dames in de weer en gelukkig blijft de reus nog steeds op de bank zitten. Maar hoelang gaan we dit in de krappe kamer nog volhouden als ook de reus in beweging komt?
Met mijn vrije hand druk ik de noodknop van de portofoon in. Dat betekent dat er een open lijn is tussen de meldkamer en ons. De hele regio hoort het gegorgel van de spriet, het gegil van de dames en mijn ietwat verhoogde stem met verzoek om assistentie. Reken maar dat dit gezellig geklonken heeft. De meldkamer weet waar wij zijn en stuurt direct versterking, spoedassistentie genoemd. Dat betekent dat alle in de directe omgeving rijdende politieauto’s met spoed naar ons toegestuurd worden.
Ik voel het lichaam van de spriet verslappen en duw hem van me af. Ik ga vervolgens boven op hem zitten en wil hem de handboeien om doen. Ik heb al die tijd gewacht met het gebruik van pepperspray in de kleine kamer, omdat de kans op besmetting groot is. Bij gebruik kan Robin of ikzelf hierdoor ook uitgeschakeld worden, wat nog gevaarlijker is. Maar als de spriet opnieuw tot leven komt en zich weer begint te verzetten pak ik mijn pepperspray, pak hem bij zijn haren beet en spuit zijn ogen vol. Ik wil maar één ding en dat is zo snel mogelijk naar buiten toe. Ik pak de spriet beet en roep naar Robin dat die zijn benen vast moet pakken, voordat de reus met het ‘feestje’ mee gaat doen. Waar ik al bang voor was, gebeurt met het gebruik van de pepperspray. Kennelijk doordat ik vrij dichtbij de spriet gepepperd heb kaatst de spray en treft de reus in het gezicht. De reus ontwaakt en begint hierdoor heftig te kuchen en wil opstaan. Ik geef de reus een flinke duw en deze valt achterover in de zitbank. Al vechtend, de beide dames wegduwend, banen we ons een weg naar de uitgang. Daar staat inmiddels Rob weer, die de deur voor ons openhoudt en gelijk weer dicht trekt als we hierdoor zijn. In het trappenhuis lopen we, de spriet met kop en kont beethoudend, naar beneden. We horen op dat moment heel veel sirenes.
De spriet gilt als een mager speenvarken, kennelijk doet de pepperspray flink zeer. Ik zie dat mijn hele overhemd onder het bloed zit en zie dat in mijn arm een paar oppervlakkige snijwonden zitten. Ook de spriet heeft een aantal oppervlakkige snijwonden aan zijn gezicht en armen. Door de worsteling is het bloed overal uitgesmeerd en zie ik eruit of ik zwaargewond ben. Beneden gekomen staat het vol met politieauto’s en met collega’s die met verbazing staan te kijken naar ons: een gillende spriet, een zwaar bebloede Piet en het verbeten gezicht van Robin, die de spriet helemaal zat is.
Ik roep tegen de collega’s dat alles onder controle is en dat we ‘de buit’ binnen hebben. De spriet wordt op z’n buik in de bus gelegd, ik ga boven op hem zitten en we rijden naar het politiebureau. Ik ben echt pissig, duw de spriet met zijn hoofd op de grond en zeg : “Wij zijn de baas, begrijp je dat? Wij zijn de baas! Dan begint de spriet keihard te lachen en herhaalt met een Pools accent : Wai zin de baas! Bij aankomst staat er een ontvangstcomité klaar. Als ze ons zien kijken ze ons bezorgd aan. De spriet blijft luidkeels continue herhalen: “Wai zin de baas! De collega’s vragen wat de spriet nu precies roept. Ik zeg tegen hen dat ik hem zojuist zijn eerst zin in het Nederlands heb geleerd.
Achteraf besef ik dat we heel veel geluk gehad hebben. Bij het zien van mezelf in de spiegel heb ik wel gelachen, ik kon me de bezorgde blikken van mijn collega’s voorstellen, want ik zag er niet uit !!Gelukkig blijken de snijwonden oppervlakkig te zijn en kan ik met een paar pleisters en een schoon overhemd weer verder.
De spriet bleek na ontnuchtering niks meer van het voorval te weten dan alleen een zin die in zijn hoofd was blijven hangen: “wij zijn de baas!”
We hebben in de avond en nachtelijke uren van het weekend veel overlast van dronken ‘oosterburen’. In de omgeving van Rotterdam Zuid zijn er behoorlijk wat gehuisvest. Harde werkers doordeweeks, maar sommigen zijn in het weekend echt probleemgevallen. Door het goedkope bier, meestal in de vorm van halve literblikken, kijken ze niet op een litertje maar ook niet op de klok. Om het maar in politietaal te noemen, ze hebben regelmatig last van de ziekte van Heineken.
Vannacht zat ik voor het eerst met Robin op de auto. Robin is nog niet zo lang klaar met zijn politieopleiding, maar heeft al wat tropenjaren achter de rug bij een harde ‘club’ van de landmacht. Hij kan kennelijk nog geen afstand nemen van zijn verplichte kapsel, want ook deze dienst ziet zijn haar er strak gemillimeterd uit. Eigenlijk kennen wij elkaar nog niet goed, maar ik moet zeggen dat ik al snel voel dat hij van hetzelfde hout gesneden is als ikzelf.
Dat blijkt ook wel als we een melding krijgen van een flinke geluidsoverlast in een portiekwoning, waarbij niet alleen de muziek hard staat, maar ook dat er flink geschreeuwd wordt. Meerdere melders denken dat de bewoners flink dronken zijn en dat ze ruzie hebben. En het is zeker niet de eerste keer.
Als we gearriveerd zijn
bij de woning horen we luide muziek en geschreeuw wat wel moet doorklinken in
het hele woonblok. De woning betreft een portiekwoning, in dit geval op de
tweede etage. Op de eerste etage is de voordeur, waarachter zich een trap bevindt
die naar de tweede etage leidt. Aanbellen
heeft geen zin dus vragen we de chef van dienst, Rob, erbij voor een machtiging
tot binnentreden, die je nodig hebt om een woning te betreden. Zonder
toestemming van de bewoner mag een huis niet binnengetreden worden, tenzij er
een levensbedreigende situatie is waarop we niet kunnen wachten. De machtiging
is overigens niet nodig voor tuinen, erven, schuren of dergelijke objecten.
Nadat
Rob de machtiging heeft uitgeschreven maakt Robin de deur open met maat 44,
ofwel hij trapt de deur open. Bovengekomen wordt de situatie wat duidelijker.
De muziek staat keihard aan en de glazen salontafel en de grond zijn bezaaid
met bierblikken. Achter de tafel op een zitbank bevindt zich een reus van een
kerel die ons wazig aankijkt. Mijn eerste gedachten zijn dat, als we daar mee
moeten gaan vechten, we er wel een erg grote kluif aan hebben. Verder zijn er
nog twee dames in de kamer en een sprietachtige jongeman, ik zal hem de spriet
noemen, die kennelijk de aanvoerder is van het kwartet. Alle vier zijn straalbezopen, dus de communicatie verloopt bepaald niet vlotjes. Ze spreken
een beetje Duits, dus delen we hen in die taal ook mee waarvoor wij komen. De
muziek staat nog steeds hard aan, dus loop ik naar de stereo-installatie en zet
hem uit. Dat is kennelijk te brutaal in de ogen van de spriet, want hij stapt
direct op de stereo af en zet deze weer aan. Ik ben hier niet van onder de indruk en
trek de stekker eruit zodat het weer stil is. De spriet begint te schreeuwen,
stapt op mij af en wil mij kennelijk te lijf gaan. Robin voorziet dat al en geeft
de spriet een duw zodat hij op de bank terecht komt naast de reus. De reus blijft
nog steeds wazig voor zich uitkijken, wat ik niet erg vind.
Dan
mengen beide dames zich in de conversatie en proberen te ‘bemiddelen’, maar
Robin en ik hebben hier helemaal geen zin in. Voor ons was het al duidelijk,
dit gaat niet zonder slag of stoot. Inmiddels vorderen wij van de vier een
geldig identiteitsbewijs, maar we krijgen er maar drie. De spriet verklaart
geen legitimatiebewijs te willen geven. We noteren van beide dames en de reus
de gegevens en vragen wie de hoofdbewoner is van het pand. En hoe kan het anders,
de spriet blijkt de hoofdbewoner te
zijn. Aangezien wij een bekeuring willen geven aan de hoofdbewoner van het pand
en uit dienen te reiken op zijn naam, vorderen wij nogmaals een geldig legitimatiebewijs.
De dames vertolken aan de spriet dat hij een bekeuring krijgt voor
geluidsoverlast en dat hij zijn legitimatiebewijs moet tonen, anders zal hij
aangehouden worden. Dan gebeurt er iets, waarop ik even niet gerekend heb. De dronken spriet springt op als elastiek en geeft mij een duw, zodat ik mijn evenwicht verlies en tegen de buitendeur van het balkon val. Ik grijp nog net de arm van de spriet vast en trek hem mee in mijn val. De buitendeur van het balkon springt door het gewicht open en ik val met de spriet bovenop me op het balkon. Robin ziet het gebeuren en schiet me te hulp. Tot overmaat van ramp springt één van de dames Robin als een tijgerin boven op zijn nek.
Dan wordt Robin boos. Ik zie een grimas op zijn gezicht verschijnen en niet veel later vliegt de dame door de lucht en belandt naast me op het balkon. Vervolgens trekt Robin de spriet van mij af, ook deze vliegt als een veertje door de lucht en belandt in de hoek van de kamer. Ik spring op en duik boven op hem. Ik leg een nekklem aan, maar hij wil niet opgeven. Hij zet zijn voet tegen de kamermuur en duwt met kracht naar achteren. Hierdoor verlies ik wederom mijn evenwicht, omdat achter mij een glazen salontafel staat die mij achteruitstappen belet. Ik val achterover, dwars door de glazen salontafel heen met opnieuw de spriet boven op me. Ik blijf echter de spriet in een wurggreep houden, zodat hij geen lucht meer krijgt en hoor hem gorgelen. Om mij heen ligt het bezaait met glasscherven en ik begin me nu echt zorgen te maken. Robin is nu met beide dames in de weer en gelukkig blijft de reus nog steeds op de bank zitten. Maar hoelang gaan we dit in de krappe kamer nog volhouden als ook de reus in beweging komt?
Met mijn vrije hand druk ik de noodknop van de portofoon in. Dat betekent dat er een open lijn is tussen de meldkamer en ons. De hele regio hoort het gegorgel van de spriet, het gegil van de dames en mijn ietwat verhoogde stem met verzoek om assistentie. Reken maar dat dit gezellig geklonken heeft. De meldkamer weet waar wij zijn en stuurt direct versterking, spoedassistentie genoemd. Dat betekent dat alle in de directe omgeving rijdende politieauto’s met spoed naar ons toegestuurd worden.
Ik voel het lichaam van de spriet verslappen en duw hem van me af. Ik ga vervolgens boven op hem zitten en wil hem de handboeien om doen. Ik heb al die tijd gewacht met het gebruik van pepperspray in de kleine kamer, omdat de kans op besmetting groot is. Bij gebruik kan Robin of ikzelf hierdoor ook uitgeschakeld worden, wat nog gevaarlijker is. Maar als de spriet opnieuw tot leven komt en zich weer begint te verzetten pak ik mijn pepperspray, pak hem bij zijn haren beet en spuit zijn ogen vol. Ik wil maar één ding en dat is zo snel mogelijk naar buiten toe. Ik pak de spriet beet en roep naar Robin dat die zijn benen vast moet pakken, voordat de reus met het ‘feestje’ mee gaat doen. Waar ik al bang voor was, gebeurt met het gebruik van de pepperspray. Kennelijk doordat ik vrij dichtbij de spriet gepepperd heb kaatst de spray en treft de reus in het gezicht. De reus ontwaakt en begint hierdoor heftig te kuchen en wil opstaan. Ik geef de reus een flinke duw en deze valt achterover in de zitbank. Al vechtend, de beide dames wegduwend, banen we ons een weg naar de uitgang. Daar staat inmiddels Rob weer, die de deur voor ons openhoudt en gelijk weer dicht trekt als we hierdoor zijn. In het trappenhuis lopen we, de spriet met kop en kont beethoudend, naar beneden. We horen op dat moment heel veel sirenes.
De spriet gilt als een mager speenvarken, kennelijk doet de pepperspray flink zeer. Ik zie dat mijn hele overhemd onder het bloed zit en zie dat in mijn arm een paar oppervlakkige snijwonden zitten. Ook de spriet heeft een aantal oppervlakkige snijwonden aan zijn gezicht en armen. Door de worsteling is het bloed overal uitgesmeerd en zie ik eruit of ik zwaargewond ben. Beneden gekomen staat het vol met politieauto’s en met collega’s die met verbazing staan te kijken naar ons: een gillende spriet, een zwaar bebloede Piet en het verbeten gezicht van Robin, die de spriet helemaal zat is.
Ik roep tegen de collega’s dat alles onder controle is en dat we ‘de buit’ binnen hebben. De spriet wordt op z’n buik in de bus gelegd, ik ga boven op hem zitten en we rijden naar het politiebureau. Ik ben echt pissig, duw de spriet met zijn hoofd op de grond en zeg : “Wij zijn de baas, begrijp je dat? Wij zijn de baas! Dan begint de spriet keihard te lachen en herhaalt met een Pools accent : Wai zin de baas! Bij aankomst staat er een ontvangstcomité klaar. Als ze ons zien kijken ze ons bezorgd aan. De spriet blijft luidkeels continue herhalen: “Wai zin de baas! De collega’s vragen wat de spriet nu precies roept. Ik zeg tegen hen dat ik hem zojuist zijn eerst zin in het Nederlands heb geleerd.
Achteraf besef ik dat we heel veel geluk gehad hebben. Bij het zien van mezelf in de spiegel heb ik wel gelachen, ik kon me de bezorgde blikken van mijn collega’s voorstellen, want ik zag er niet uit !!Gelukkig blijken de snijwonden oppervlakkig te zijn en kan ik met een paar pleisters en een schoon overhemd weer verder.
De spriet bleek na ontnuchtering niks meer van het voorval te weten dan alleen een zin die in zijn hoofd was blijven hangen: “wij zijn de baas!”
maandag 7 april 2014
Een flinke pakkerd
Tijdens mijn avonddienst mag ik de collega’s van de Intake Service Ondersteuning (ISO) assisteren aan de balie met het opnemen van aangiftes of advies geven aan burgers met vragen, maar ook het aanhoren van klaagverhalen van boze of verdrietige burgers. Ik heb altijd grote bewondering voor het geduld van deze collega’s en niet te vergeten de kundigheid. Het is niet mis als je hoort wat ze tijdens een dienst voor hun kiezen krijgen. Je zou kunnen zeggen dat ze tijdens een dienst optreden als maatschappelijk werker, adviesmedewerker, psychiatrisch medewerker of gezondheidsmedewerker. Maar ze worden ook wel eens gebruikt als uitlaatklep, oneerbiedig gezegd als vuil behandeld. Regelmatig wordt onze hulp gevraagd, omdat ze zwaar beledigd of uitgescholden worden. Dan zetten we zo iemand ‘keurig’ het bureau uit, want hier zijn we niet van gediend.
Zo ook vandaag, want mijn geduld is na een uur al op. Ik word aangesproken door een man, die er uit ziet als een gangster. Zijn zonnebril blijft op zijn neus, ondanks dat binnen nou niet echt de zon schijnt. Hij stekkert recht op mij af en sommeert mij dat ik aangifte op moet nemen van diefstal van zijn portemonnee, mijnheer wenst direct geholpen te worden. Ik antwoord hem vriendelijk terug dat de twee vrouwen die naast hem staan eerst aan de beurt zijn, wens hem een goedendag en verzoek hem plaats te nemen tot ik hem roep. Dat is het heerschap voor me totaal niet van plan, want volgens hem betaalt hij als belastingbetaler mijn salaris en moet ik naar hem luisteren. Hierna schreeuwt hij een paar hele lelijke woorden tegen mij, die ik absoluut niet tolereer. Ik wijs naar de draaideur en zeg tegen hem dat hij door de draaideur heen naar buiten mag lopen. Vervolgens negeer ik hem totaal en richt mij tot de vrouwen die hevig verschrikt staan te kijken. Na een paar krachttermen geschreeuwd te hebben verlaat hij scheldend het bureau.
Voor mij staan twee flink gezette dames, die met een verdrietige blik vertellen dat ze hun verstandelijk gehandicapte broer van 40 jaar kwijt zijn sinds die middag 15:00 uur. Het is inmiddels 19:00 uur en ze maken zich grote zorgen. Hij is met een taxibusje door vervoer op maat afgezet bij een tante op de H weg. De taxichauffeur had kennelijk zo’n haast dat hij na het uitstappen direct is weggereden. Antonio, zoals de jongeman genaamd is, was uitgestapt en zag dat het taxibusje gelijk wegreed. In plaats van naar het huis van zijn tante te lopen begaf hij zich in de grote wereld als vrij man, een vrijheid die hij eigenlijk niet aankon. Op een dorp zou dit niet zo’n probleem zijn, maar in de grote stad zoeken is problematisch. Antonio ging als vrij man op verkenning uit.
Ik probeer de dames gerust te stellen door te zeggen dat we direct een bericht voor alle wagens gaan maken om te vragen of alle politieauto’s uit willen kijken naar Antonio. Verder dat ook de externe partners, zoals het openbaar vervoer, taxicentrales enz. gevraagd worden om uit te kijken.
Ik schrijf het signalement op van Antonio en krijg een duidelijke foto van hem, die de dames op advies van de collega’s van het callcenter naar het bureau hebben meegenomen. En met duidelijke foto bedoel ik een opvallend signalement van Antonio. Hij heeft een uitzonderlijk grote neus en hele grote lippen. Het is een kleine foto. Ik neem de foto mee naar de schrijfkamer in de agentenwacht en leg deze onder de kopieermachine om deze te verspreiden onder de dienstdoende collega’s. Handmatig toets ik het aantal procenten in om te vergroten, maar toets per ongeluk 400% groter en u raadt het al wat opvallend is aan de erg vergrote foto van Antonio. Alleen zijn neus en lippen staan erop, zodat de meekijkende chef van dienst, Willem, met verbazing naar de kopie staat te kijken. Ik vertel hem dat het een verstandelijk gehandicapte jongen, genaamd Antonio, is die sinds vanmiddag kwijt is en ergens vermoedelijk in Rotterdam-zuid op straat loopt. Ik maak een normale kopie, geef de originele foto terug aan de dames en schrijf hun telefoonnummer op. De dames vertellen dat hun broer helemaal verzot is op de politie en een grote fan van ons is. Ik vertel dat we onze uiterste best doen om hem te zoeken en de dames verlaten het bureau.
Inmiddels verlaat Willem ook het bureau en rijdt na ongeveer een kwartier over de W straat. Willem rijdt een nogal gezette negroïde jongen voorbij die uitbundig zwaait naar Willem. Willem zwaait terug en rijdt verder. Maar als Willem een stukje verder is, beginnen de radertjes in zijn hoofd te draaien. Hij heeft van die opvallend grote lippen, dat komt hem bekend voor. Nog geen 50 meter verder trapt Willem bovenop de rem, zet het voertuig in zijn achteruit en stopt bij de jongen. Hij stapt uit de auto en vraagt aan de jongen hoe hij heet. De jongen antwoordt: ‘Antonio’ en slaat zijn arm om Willem heen. Dan valt het puzzelstukje bij Willem en beseft hij dat het de vermiste gehandicapte jongen is waar we naar op zoek zijn. Antonio stapt gewillig voorin bij Willem in de politieauto en samen rijden ze naar bureau Zuidplein toe. Antonio is in zijn nopjes. Hij mag voorin in de politieauto zitten en kraait van plezier. Het liefst wil hij aan alle knopjes zitten, maar Willem vertelt dat dit misschien straks even mag. Willem geeft aan de meldkamer door dat Antonio gevonden is en het bericht voor alle wagens kan vervallen.
Als Willem dicht bij het bureau is, mag Antonio even het zwaailicht en de sirene aanzetten. Hij vindt het geweldig. Op het bureau gekomen krijgt Antonio van ons een lekker bekertje chocomel en worden zijn zussen gebeld. Kort hierna herenigen we Antonio met zijn zussen. Samen met Willem sta ik erbij te lachen. Dit is echt genieten. Dan komen de zussen naar ons toe en staan erop om ons een knuffel te geven. We krijgen inderdaad allebei een flinke ‘pakkerd’ en worden haast fijngeknepen, zo blij zijn ze. Ik zie het gezicht van Willem als hij die pakkerd krijgt, heerlijk!
Als tip wil ik meegeven dat het voor de politie handig is als in de kleding van verstandelijk gehandicapten, demente mensen, psychiatrisch patiënten of kleine kinderen een gedeelte van de personalia wordt opgeschreven of erin wordt genaaid. In de politiesystemen maken we gebruik van de zogenaamde kenosleutel of zoeksleutel. Die bestaat uit de eerste vier letters van de achternaam (zonder voorvoegsel), de eerste voorletter en het geboortejaar. Dus bijvoorbeeld Jan Cornelis van der Zwaan, geboren 23-04-1930 is bijvoorbeeld zwaaj30. Dat scheelt veel zoekwerk voor de politie, maar kan ook veel stress schelen bij de familie.