De eerste dag verloopt vlotjes, hoewel het peentjes zweten is in ons motorpak.
Als ik de dag erop ‘s ochtends mijn sokken aantrek zie ik dat een schaafwondje op mijn rechtervoet een beetje rood gezwollen is. Ik had eergisteren mijn blote voet in de tuin gestoten aan een tak. Ik plak er een pleister op en trek mijn sokken aan.
We krijgen die ochtend opnieuw een briefing op het stadhuis van Rotterdam en gaan van start. De lucht is weer onbewolkt en het is rond de 25 graden.
Na urenlang rijden begint mijn rechtervoet toch wel te jeuken, kennelijk als gevolg van de warmte en het zweten van mijn voet in de laars. Tijdens een korte pauze doe ik mijn laars uit en zie dat mijn voet inmiddels behoorlijk gezwollen is. Nadat ik mijn laars weer heb aangedaan, neem ik weer deel aan de begeleiding. Het duurt immers toch niet zo lang meer.
Na de zoveelste ronde kom ik weer op het gedeelte van de Boompjes waar alles geregeld zou worden door verkeersregelaars. Ik rijd met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur als plotseling een man met een fiets aan zijn hand oversteekt. De verkeersregelaars staan kennelijk te slapen. Ik kan de man niet meer ontwijken en raak de fiets precies in het midden. De fiets smakt tegen de grond en ik rijd er dwars overheen. De man slaat tegen mijn kuip aan en valt achterover op het wegdek. Ik weet niet hoe ik mijn motor overeind hou en hoe dit eruit gezien heeft, maar het voelt of ik op een rodeostier zit en voor ik eraf geslingerd word deze toch weer onder controle krijg.
Wonderwel kan ik zonder te vallen een stukje verderop stoppen en laat een gevouwen fiets, een geschrokken man en een verbaasd publiek achter. Ik draai me om en vertel maar liever niet wat ik geroepen heb naar de man. Ik ben pisnijdig en erg geschrokken. Mijn motor lijkt onbeschadigd en mijn rechterspiegel ligt daar nog op de grond, maar omdat de kopgroep eraan komt gestormd rijd ik verder. Ik meld via de commandant dat ik een aanrijding heb gehad en of ze collega’s naar de man willen sturen om de aanrijding op te nemen. De man heeft kennelijk (gelukkig) geen verwondingen, want hij blijkt snel met zijn kapotte fiets weggelopen te zijn en de collega’s krijgen van de verkeersregelaars de kapotte spiegel in handen gedrukt.
Ik word vervangen door een collega en kan even adempauze nemen.
Na deze schrik krijg ik een andere schrik. Als ik mijn motor langs het parcours parkeer, heb ik geen gevoel meer in mijn voet. Nu begin ik me toch wel zorgen te maken, want ik kan er zelfs bijna niet op staan. Ik meld dit aan mijn commandant en deze adviseert mij dan maar vast naar het bureau terug te gaan, omdat de wedstrijd toch nagenoeg afgelopen is.
Ik rijd terug naar het bureau aan de Boezembocht om daar mijn motor in de hal te parkeren. Ik weet dan nog niet dat ik helemaal niet meer op mijn voet kan staan. Ik stap van mijn motor af en dan gebeurt het… Ik zak door mijn voet heen en val tussen mijn motor en een naast mij staande motor in. Mijn motor valt tegen mij aan en ik zit er tussen geklemd. Ik kan geen kant op. Ik kan zelfs geen assistentie roepen, omdat ik niet bij mijn telefoon en mijn portofoon kan. Gelukkig zit mijn borst niet bekneld, dus moet ik maar afwachten tot er een collega in de buurt verschijnt. Omdat het zondag is kan dit wel eens een tijdje gaan duren. En wat duren minuten dan lang. Ik heb zeker een half uur zo gezeten, als ik ineens de toegangsdeur hoor opengaan. Ik roep om hulp en zie een verbaasde Harm van taxizaken om de hoek verschijnen. Op een drafje komt hij naar me toe en vraagt wat ik in vredesnaam aan het doen ben. Ik vertel hem dat ik ben gevallen, omdat ik niet meer op mijn voet kan staan. Nadat hij de motor overeind heeft gezet en mij er tussen vandaan heeft gehaald doet hij mijn laars en sok uit. Het ziet er niet best uit. Ik heb geen gevoel meer in m’n voet en het wondje is paars van kleur. Verder vertoont mijn been rode striemen. Ik vraag hem of hij mij thuis wil brengen, maar Harm zegt dat hij mij naar het ziekenhuis gaat brengen in plaats van naar huis. Hij snelt naar binnen, haalt de sleutel van een dienstauto en brengt mij naar de spoedeisende hulp van het Sint Franciscus Gasthuis. Daar stellen ze vast dat ik bloedvergiftiging heb en krijg onmiddellijk een spuit. Ze vertellen dat ik op tijd ben gekomen anders had het wel eens veel slechter af kunnen lopen. De arts adviseert een opname, maar na lang aandringen mag ik naar huis toe onder de voorwaarde dat ik direct medicijnen bij de apotheek laat halen en ik me de volgende dag ga melden op het spreekuur. Verder moet ik het verband op mijn voet goed nathouden en de boel koelen.
Harm brengt me hierop naar huis en daar zit ik dan. Een dag kan wel eens raar lopen. Ik denk dat ik kan spreken van pech EN geluk.