dinsdag 4 juli 2017

Die grijns



Plotseling staat hij weer voor mijn neus. Net als twintig jaar geleden. Met dezelfde grijns op zijn gezicht. De grijns die ik verafschuw.
 
We krijgen een melding van een meisje wat opzettelijk door een man van de tweede verdieping is geduwd. Eerst geloof je de melding niet en denk je misschien aan een pop die ze uit geintje naar beneden hebben gegooid.

Maar aanrijdend krijgen we details te horen die huiveringwekkend zijn en niet aan een pop doen denken. Het meisje blijkt zich nog verzet te hebben door de uitzetijzers van het kozijn vast te houden. De man sloeg echter op haar handen, waardoor ze vanwege de pijn alsnog los moest laten. Toen viel ze met haar hoofd op de betonnen tegels. De melder zag dat de man naar beneden ging en met een honkbalknuppel op het hoofd van het meisje sloeg omdat ze nog bewoog.

Dan arriveren wij. Vol ongeloof zie ik dat de melder volkomen de waarheid spreekt. Het tafereel klopt helemaal. Bij het meisje staat een man, de honkbalknuppel ligt naast hem, helemaal onder het bloed. Met een grijns kijkt de man mij aan en hij zegt: “ik heb het gedaan, arresteer me maar!”.
Het is haast onwerkelijk. Op dat moment moet je een keuze maken, hulpverlenen aan het meisje of de verdachte arresteren. Gelukkig komen veel meer collega’s ter plaatse en boeien we de verdachte,  die helemaal onder het bloed zit. Collega’s ontfermen zich over het meisje, dat het drama niet heeft overleefd.

De verdachte is opvallend meewerkend en vertelt op het bureau dat hij in opdracht van zijn vader zijn zus vermoord heeft. Het meisje op de grond blijkt dus zijn zus te zijn. Uit geloofsmotieven blijkt de vader opdracht gegeven te hebben om het meisje te vermoorden. Ze heeft een relatie die niet de goedkeuring van de familie heeft.

Als hij ingesloten is, blijkt zijn verklaring helemaal te kloppen. Het is inderdaad zijn zus die daar op straat lag. Verbijsterd breng ik hem naar een ophoudkamer. Ik kijk mijn collega aan en schudt mijn hoofd. Dit kan niet waar zijn. Niet veel later arriveert de vader op het bureau, een grijsaard op leeftijd. Beiden bekennen de moord en worden veroordeeld.

Twintig jaar later staat hij weer voor me, de moordenaar. Hij is supervriendelijk en herkent me, denk ik, niet meer. Maar ik hem wel, aan zijn grijns. Hij komt spullen afgeven voor zijn zoon, die bij ons vast zit op het bureau.
Hij maakt een grapje en zegt dat zijn zoon onschuldig is. Hij heeft hem goed opgevoed, dus het zal wel een foutje van ons zijn. En weer die grijns. Ik kan er niet om lachen. Ik kan niet aardig tegen hem doen, het lukt me niet. Ik loop weg zonder wat te zeggen. Ik hoor hem nog zeggen : “die heeft zeker zijn dag niet”.