maandag 16 februari 2015

De waarheid is hard


Als politieagent dien je altijd de waarheid te spreken. Op zich vanzelfsprekend, zonder enige twijfel. Hoewel je soms in situaties komt, waarbij je na moet denken voordat je direct de waarheid spreekt. Want die kan wel eens hard aankomen…



We krijgen een melding van een mogelijke reanimatie in een ‘massagesalon’ op de X straat. In deze salon is een man onwel geworden en vermoedelijk ademt hij ook niet meer. Met  toeters en bellen rijden we naar de plaats toe en rennen met de AED (defibrillator) het gebouw binnen. We stampen de salon binnen en worden naar het ‘behandelkamertje’ gewezen waar de man ligt.
We sluiten direct de AED aan en starten de reanimatie. De collega’s van de brandweer en de ambulance komen ter plaatse en een half uur lang proberen we het leven van de man te redden. Helaas lukt het niet en de collega’s van de brandweer en ambulance vertrekken weer.

We spreken met de dame die de man een ‘behandeling’ heeft gegeven en vragen aan haar of ze weet hoe deze man heet. De dame in kwestie weet alleen te vertellen dat de man zich heeft voorgesteld als Joost, maar voor de rest weet ze helemaal niets van hem. Ze vertelt dat Joost een klant is die bij haar een behandeling kreeg, maar tijdens deze behandeling plotseling onwel werd. Het leek of Joost geen adem meer kreeg, probeerde op te staan en vervolgens op de grond viel.

We zoeken in de kleding van Joost en het enige wat wij in zijn kleding vinden zijn sleutels van een auto en twee briefjes van 50 euro. Voor de rest geen enkel identiteitsbewijs of enig aanknopingspunt wie het zou kunnen zijn. Dat hebben wij weer, is mijn eerste gedachte. Hoe moet ik nu achter de volledige identiteit van Joost zien te komen?

Als de chef van dienst ter plaatse komt krijg ik een idee. Ik stel voor om te voet door de straten in de omgeving te gaan wandelen en met de afstandbediening kijken bij welke Opel de deuren open zullen gaan. Nou dat heb ik geweten! Ik krijg kramp in mijn duim van op het knopje van de afstandbediening drukken. Joost mag het weten waar de auto staat. Ik zoek in de straten rondom de salon en maak de cirkel steeds groter. Uiteindelijk na 20 straten gehad te hebben vind ik de Opel. Ik vermoed dat Joost de auto bewust ver weg heeft gezet om anoniem te blijven, want in de auto vind ik zijn portemonnee met rijbewijs en zijn mobiele telefoon. Ik laat de auto staan, neem de portemonnee en de mobiele telefoon mee en loop weer terug naar de salon.

Na het opvragen blijkt Joost helemaal geen Joost te heten maar Jan. We besluiten om terug te gaan naar het politiebureau en twee andere collega’s nemen de taak op zich om te wachten op de politiearts, die ter plaatse komt op verzoek van de chef van dienst.

Wij gaan proberen om de familie op te sporen en deze in kennis te stellen.
Als ik in het bevolkingsregister kijk zie ik dat Jan als enige staat ingeschreven op het adres, terwijl hij wel gehuwd is. Zijn vrouw staat ingeschreven op een ander adres in een andere stad. Omdat dit te ver voor ons rijden is, verzoeken wij de collega’s van de andere regio om de vrouw in kennis te stellen van het overlijden van haar man.

Een half uur later worden wij teruggebeld door een collega van de andere regio, die aangeeft dat het overbrengen van het slechte nieuws bij de vrouw erg moeilijk zal zijn. Als ik vraag waarom zegt de collega dat ze het wel hebben geprobeerd, maar dat de vrouw in een verzorgingstehuis verblijft en ernstig dement is.

Ik heb mijn hoop nu gevestigd op hun zoon, die wel in onze regio woont. Samen met mijn collega gaan wij naar het adres toe en bellen aan.
Er wordt door een man opengedaan en het blijkt de zoon van Jan te zijn. Fronsend kijkt hij ons aan als we vragen of we even binnen mogen komen, omdat we slecht nieuws hebben. Binnengekomen vertel ik hem dat zijn vader is overleden, waarschijnlijk als gevolg van een hartstilstand. Ik vraag hem om mee te gaan naar de begrafenisondernemer, waar zijn vader inmiddels naar toe is gebracht, voor de confrontatie (herkenning).

Na de confrontatie die positief is, komt de onvermijdelijke vraag waar wij zijn vader hebben aangetroffen. Uit piƫteit probeer ik me op de vlakte te houden door te vertellen dat het op de X straat was en dat de auto van zijn vader nog in de Y straat geparkeerd staat. Ik vind de waarheid zo hard als ik vertel waar we zijn vader hebben aangetroffen. Hij neemt echter geen genoegen met mijn antwoord en vraagt of het op straat was of in zijn auto. Ik vertel dat we zijn vader hebben aangetroffen in een woning op de X straat, waar hij kennelijk op bezoek was.
Onderzoekend kijkt hij mij aan en zegt: “U verbergt iets voor mij, ik wil graag de waarheid horen!”. Dan vertel ik hem dat wij zijn vader hebben aangetroffen in een massagesalon. Met grote ogen kijkt hij mij aan en het is een tijdje stil. Meewarig schudt hij zijn hoofd en zegt: “Die ouwe in een massagesalon, ik begrijp u en wil de rest niet weten”.

We brengen hem terug naar huis en rijden naar het bureau.
Ik vraag me af of hij de verdere familie verteld heeft waar zijn vader is overleden.

(volgende blog 2/3)