Vier keer in het jaar
hebben we zogenaamd ‘clusteren’. Dan staat een hele dag in het teken van het
bijhouden van vaardigheden, wat wordt gegeven door collega’s van het IBT, Integrale BeroepsvaardigheidsTraining. Schieten, aanhouding-zelfverdedigingstechnieken
en ook benaderingstechnieken worden geoefend. Maar ook psychische en
lichamelijke effecten bij een stresssituatie komen aan bod. Er wordt veel
nuttige informatie gedeeld. Zo wordt ons
ook verteld dat bij een zeer stressvolle situatie, waarbij de adrenaline door
je lijf heen giert, je hersenen bepaalde zintuigen uitschakelen. Zintuigen zoals
reuk, smaak of gehoor worden minder of zelfs nihil. En praktijk is dan soms de
beste leermeester…
Al weken lang wordt de
wijk geteisterd door een brutale autodief, een zogenaamde carjacker. Bij
een verkeerslicht trekt hij plotseling
de deur open van een auto die voor het verkeerslicht staat te wachten en steelt
hij, onder bedreiging van een mes, de auto. Hij slaat toe bij mensen die alleen
in de auto zitten, maar afgelopen week zat er ook een baby in een kinderzitje
achterin de auto en was een gillende moeder achtergebleven. Kennelijk, als de
carjacker doorkrijgt dat er ook een baby op de achterbank zit, heeft hij ergens
verderop de auto met het kind gedumpt. Gelukkig deed hij het kind niets en was
het geen snikheet weer. Er heerst grote paniek en er werd alles op alles gezet
om de auto terug te vinden. Enkele uren later wordt de auto gevonden en de baby
is ongedeerd.
Tijdens onze dienst
slaat hij weer toe, maar dan onder het toeziend oog van twee collega´s in een
burgervoertuig van de politie. Ze volgen de gestolen auto en vragen via de
meldkamer herkenbare politieauto’s erbij. De collega’s Peter en Deni komen als
eerste achter de auto te rijden en geven hem een stopteken. Wij rijden achter Peter
en Deni en zien tot onze verbazing dat de auto stopt. Dat is vreemd, want zich zo
gewillig overgeven lijkt ons sterk. De verdachte doet zelfs het
bestuurdersportier open. Peter en Deni stappen uit en lopen voorzichtig naar de
auto toe. Net als wij eigenlijk ook uit willen stappen, trekt de verdachte snel
het portier dicht en geeft vol gas, het is dus een truc! Deni en Peter hebben
het nakijken, maar wij zijn nu de eerste die achter de gestolen auto komen te
rijden. Het wordt een flinke achtervolging, waarbij de verdachte de gekste
capriolen uithaalt. Ik probeer zo rustig mogelijk de positie door te geven,
maar je voelt dat je adrenalinepeil flink stijgt. Diverse politieauto’s
proberen hem te stoppen, maar in plaats daarvan
ramt de verdachte hen. Als we zien dat hij zijn weg op het fietspad vervolgt
en daarbij fietsers van hun fiets moeten springen besluiten we om hem te
rammen. Maar gelukkig is dit niet nodig, want de verdachte knalt op een paaltje
en rijdt de carterpan van de auto aan gort. Hierdoor stroomt de olie uit de
motor van de auto en kan de verdachte hoogstens nog een paar kilometer rijden.
We hoeven geen moeite te doen om de gehavende auto te achtervolgen en op de
Mijnsherenlaan, midden in de woonwijk, springt de verdachte uit de nog rijdende
auto en sprint weg. Ik roep tegen mijn maat Erik dat hij moet stoppen en spring
ook uit de auto. Ik ren achter de verdachte aan en houd hem in het vizier. Ik
heb alle moeite om de verdachte bij te houden, maar zie dat vanaf de andere
kant een politieauto komt aangestormd. De verdachte ziet dit ook en draait zich
plotseling om en komt als een dolle stier op mij afgerend. Ik probeer hem de
pas af te snijden en grijp hem vast op een klein stukje gras van de
Mijnsherenlaan. Wij komen ten val en de verdachte vecht als een leeuw. Helaas
voor hem duikt ook Deni, die nog nijdig is op de truc van de verdachte, ook
boven op hem en we rollebollen met z´n drieën over het gras. Na een paar ferme
klappen geeft de verdachte zich over en hijgend boeien we de verdachte. Overal
om ons heen verschijnen politieauto’s en komen collega’s aangerend.
Maar opvallend is dat
de collega’s op een afstand blijven staan en ons misprijzend aankijken. Ik kijk
Deni aan en zie dat hij wel hele rare kleuren modder in zijn haar, op zijn gezicht
en op zijn kleding heeft. Dan wordt de theorie, die we bij het IBT gehad
hebben, praktijk. Ons adrenalinepeil zakt en we krijgen onze reuk weer terug.
Een penetrante geur dringt tot Deni en
mij door. Aangezien de Mijnsherenlaan een kleine strook gras heeft en er heel veel honden in de omgeving zijn die
hier hun behoefte op doen, blijken wij van top tot teen onder de hondenpoep te
zitten. Het was werkelijk walgelijk. De verdachte spande de kroon, want tijdens
het boeien had deze met zijn gezicht midden in de stinkende massa gelegen.
Vandaar dus dat de
toegesnelde collega’s op een eerbiedige afstand van ons blijven staan. Bij mijn
vraag of ze de verdachte voor ons in de bus willen plaatsen schieten ze in de
lach. Nadat we de verdachte op zijn buik in de bus gelegd hebben, nemen we zelf
ook op de grond van de bus plaats om zo de bekleding niet te bevuilen. Tijdens
de rit naar het politiebureau gaat de verdachte ook nog over zijn nek en spuugt
alles onder in de politiebus. Het is werkelijk een walgelijke stank in de bus,
kortom een stinkend zaakje. Op het politiebureau hebben we de verdachte snel overgegeven
aan de arrestantenbewaarder en zijn zelf gauw onder de douche gestapt.
Na de douche konden we
wel voldaan terugkijken op onze actie, we hadden de juiste verdachte te pakken!
maandag 24 februari 2014
maandag 17 februari 2014
ACAB, basterds of hulpverleners?
A.C.A.B. is de afkorting van de Engelse slogan All Cop(per)s Are
Bastards (vertaald: Alle politieagenten zijn klootzakken). In plaats
van de afkorting wordt ook wel de code 1312 gebruikt, naar de positie
van de letters van de afkorting in het alfabet. De slogan en
afkorting wordt gebruikt in jongerensubculturen, zoals voetbalhooligans, punks,
skinheads en anarchisten en komt voor in tatoeages van gevangenen, in graffiti,
op posters en op T-shirts en in namen van muziekgroepen en hun werken.
Onlangs zat ik in de skilift in Frankrijk, toen mijn oog viel op een stickertje wat op de ruit van de cabine geplakt zat. Het stickertje met A.C.A.B. en de afbeelding van een politieagent. Ik moest er om glimlachen, want mijn gedachten gingen terug naar een melding van een ongeval met een auto, waarop een soortgelijk stickertje geplakt zat.
Onlangs zat ik in de skilift in Frankrijk, toen mijn oog viel op een stickertje wat op de ruit van de cabine geplakt zat. Het stickertje met A.C.A.B. en de afbeelding van een politieagent. Ik moest er om glimlachen, want mijn gedachten gingen terug naar een melding van een ongeval met een auto, waarop een soortgelijk stickertje geplakt zat.
Ik krijg een melding van een ongeval op de rijksweg, waar een eenzijdige aanrijding heeft plaatsgevonden boven op de fly-over van een verkeersplein. Ik ben als motorrijder als eerste ter plaatse en zie een totaal verwrongen stuk blik, wat eerst een auto was, tegen de vangrail staan. Een getuige meldt dat de bestuurder nog in het voertuig zit.
Wat me wel opvalt is dat het een opgepimpt klein sportautootje is (was) en er nog twee stickers op de achterkant van de kofferklep prijken. De eerste is de sticker met ACAB en de tweede met de afbeelding van een plassend mannetje over het logo van de politie. De eerste gedachte die door me heen schiet is dat dit typisch zo’n straatracertje is, die zichzelf te pakken heeft en natuurlijk veel te hard heeft gereden. En ook nog eentje die een hekel aan de politie heeft.
Met die insteek loop ik naar de passagierszijde en schrik eigenlijk. Achter het stuur zit een jongen met een bebloed en van pijn verwrongen gezicht. Ik roep direct naar de meldkamer en vraag met spoed een ambulance. Ik open het rechterportier en spreek hem aan. Wat ik uit zijn woorden kan opmaken is dat hij veel pijn in de borst heeft. Ik kan het toch niet laten om te vragen of hij met mij wil praten. Ondanks de pijn kijkt hij me fronsend aan. Ik vertel hem dat ik de stickers achterop zijn auto gezien heb en dat ik 'een klootzak' van de politie ben die hem nu wil helpen. Hij slaat zijn ogen neer en zegt niets meer. Maar gelukkig hebben we als hulpverleners de professionaliteit om, ondanks de minachtende stickers, het slachtoffer correct te behandelen zoals het in onze taakstelling is verwoord, hulp verlenen aan hen die dit behoeven.
Ik vertel dat ik als hulpverlener hem kom helpen, dat hij zich niet moet bewegen en de ambulance onderweg is. Ik probeer hem op zijn gemak te stellen en in ieder geval bij bewustzijn te houden. Ik heb echt medelijden met hem, omdat ik zie dat hij veel pijn heeft.
Zijn gordel hangt los naast de deurstijl en het stuur is verbogen. Hij ademt zwaar en krijgt weinig lucht. Er bevindt zich een airbag in het stuur, die niet geactiveerd is, dus ik moet oppassen dat hij niet alsnog uitklapt. Gelukkig zit er, omdat het al een oude auto betreft, aan de rechterzijde geen airbag. Ik pak voorzichtig zijn hoofd vast en fixeer dit in afwachting van de ambulance.
De ambulance komt inmiddels aangereden en het ambulancepersoneel ontfermt zich over de jongen. Het ambulancepersoneel constateert vermoedelijk een gebroken borstbeen en de jongen heeft een fikse hoofdwond. Ze vragen de brandweer ter plaatse om het voertuig open te knippen. De collega van de ambulance hoor ik zeggen dat hij zijn gordel niet om heeft gehad, dus mogelijk inwendig letsel heeft, gezien het verbogen stuur.
Inmiddels spreek ik getuigen en hoor ik dat de jongen hen met hoge snelheid voorbij is gereden. Een getuige verklaart dat hij gezien heeft dat de auto met een veel te hoge snelheid de bocht in ging. Ondanks hevig remmen boorde de auto zich vervolgens tegen de rechterkant in de vangrail (juiste benaming is eigenlijk geleiderail). Hierna tolde de auto en klapte tegen de, aan de linkerkant gelegen, vangrail aan.
Niet lang daarna verschijnt de eerste brandweerauto en beginnen de brandweermensen aan stabiliseren en het openknippen van de auto.
Met een schepbrancard wordt de jongen uit de auto gehaald en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De jongen blijkt nog thuis bij zijn ouders te wonen. Ik bel zijn ouders op, die natuurlijk hevig schrikken. Ik vertel hen wat er gebeurd is en dat hun zoon naar het ziekenhuis gaat voor onderzoek.
Nadat de auto door de bergingsdienst is opgetakeld rijd ik naar het ziekenhuis om te vernemen hoe de toestand van het slachtoffer is.
Het blijkt dat hij inderdaad zijn borstbeen gebroken heeft, alsook diverse ribben.
In het ziekenhuis ontmoet ik de ouders van de jongen. Ik vertel precies wat er gebeurd is en dat we als hulpverleners met grote zorg hun zoon uit voertuig gehaald hebben en naar het ziekenhuis gebracht hebben.
Ook hier kan ik het niet laten om te vertellen van de stickers, die op de auto van hun zoon zaten. De term ACAB zei ze eigenlijk niets en het stickertje van het plassende mannetje is hen eigenlijk nooit opgevallen. Wel vertellen ze dat hun zoon regelmatig bekeuringen krijgt vanwege verkeersovertredingen en dat hij inderdaad altijd wel over de politie loopt te schelden. Maar ze vertellen ook dat ze tegen hem gezegd hebben dat het zijn eigen schuld is als hij bekeuringen krijgt, onder andere meerdere bekeuringen voor het rijden zonder autogordel.
Een paar weken later bezoek ik de jongen, die inmiddels thuis is uit het ziekenhuis. Ik heb nog wat vragen voor het proces-verbaal en voor de afhandeling van de schade.
We hebben een goed gesprek. De auto blijkt total loss te zijn en mag naar de schroothoop.
Na afloop schudden we elkaar de hand en bedankt hij mij voor alles. Ik vraag als hij een andere auto koopt of hij weer van die ‘mooie’ stickers op zijn auto gaat plakken. Hij moet glimlachen en schudt zijn hoofd.
Ik hoefde geen vermanend vingertje op te heffen of een preek te houden, ik had mijn doel bereikt.
maandag 10 februari 2014
De dood ingejaagd
De Cito-toetsen staan dinsdag weer voor de deur. Elk jaar gaan ouders
van kinderen, die in groep 8 van de basisschool zitten, weer vernemen van de
leerkrachten op welk niveau hun kinderen door kunnen stromen naar het
voortgezet onderwijs. Veel ouders zullen het advies van de leerkrachten
overnemen en hun kinderen ook op dat niveau in laten stromen op het voortgezet
onderwijs. Maar er zijn ouders die vinden dat hun kind, ondanks de Cito-score,
op een veel hoger niveau op het voortgezet onderwijs geplaatst moet worden. Een
aantal kinderen blijkt dit niveau toch aan te kunnen, maar de meesten ervaren
na een aantal jaren dat hun kind dit hoge niveau niet aankan en lager geplaatst
moet worden. De gevolgen van extreme prestatiedwang kunnen desastreus zijn.
We krijgen een melding van ouders die vinden dat hun zoon, Jan (gefingeerd) de laatste tijd onhanteerbaar is, te laat thuiskomt, spijbelt en zich met duistere zaken bezig houdt. Of we als politie hier over willen komen praten.
We stappen een prachtige vrijstaande villa binnen en ontmoeten daar een gezin, vader Bert en moeder Truus, dochter Lies van 18 jaar oud en Jan van 14 jaar oud (namen gefingeerd).
We horen het verhaal van de vader Bert aan die in korte bewoordingen vertelt hoe goed dat ze het hebben. Een welgesteld gezin, waarvan beide ouders hard werken, een meer dan modaal salaris verdienen, drie keer per jaar op vakantie gaan en de beide kinderen alles krijgen wat hun hartje begeert. Kortom, alles zou goed moeten zijn, maar hun zoon valt uit de toon. Hij doet niet wat zijn vader of moeder zeggen, terwijl hij toch alles krijgt, en presteert slecht op school, sterk onder zijn doen. Tot slot vertelt Bert dat hij een voorbeeld moet nemen aan zijn grote zus Lies, die studeert aan de universiteit en uitmuntende cijfers heeft. Verder blinkt Lies uit in het bespelen van haar viool en maakt ze kans om toegelaten te worden tot het conservatorium. Jan is duidelijk een vreemde eend in de bijt. Jan had een Cito-score voor VMBO, maar is door zijn ouders min of meer gedwongen om de HAVO te gaan doen. Volgens Bert en Truus nog eigenlijk te laag, want Jan moet eigenlijk gewoon op het VWO zitten.
Als we Jan apart nemen, ben ik toch eigenlijk wel nieuwsgierig wat zijn verhaal is. Het blijkt dat Jan de HAVO eigenlijk helemaal niet aan kan, ondanks dat hij zijn uiterste best doet.
Als ik zijn Cito-score vraag kom ik tot de conclusie dat dit nooit een score van het VWO kan zijn, eigenlijk ook niet van de HAVO.
Elke dag moet Jan horen hoe goed dat zijn zus presteert en hoe slecht dat Jan presteert. Elke dag krijgt hij te horen dat hij alles krijgt van zijn ouders, maar desondanks met zijn pet ernaar gooit. Jan zoekt zijn heil bij zijn vrienden en blijft liever van school weg. Hij vertelt liever iets met zijn handen te doen, in de installatietechniek of in de metaaltechniek. Als ik vraag of hij dit tegen zijn ouders verteld heeft, haalt hij zijn schouders op. Hij vertelt dat hij uitgekafferd wordt en het niet in zijn hoofd moet halen om zo iets beneden niveau te gaan doen. Ik heb echt met Jan te doen, want er zit een zielig ongelukkig ventje tegenover mij.
Mijn collega blijft bij Jan en ik probeer om Bert en Truus ervan te overtuigen dat ze eens een keer gaan kijken naar de achterliggende gronden van de slechte prestaties van Jan. Wat ik ook probeer met argumenten of tips, het is tevergeefs. Ik moet me als politieagent niet bemoeien met schoolzaken, omdat ik daar geen verstand van heb. Ze zijn er heilig van overtuigd dat Jan een goed stel hersens heeft en gemakkelijk VWO-niveau moet kunnen doen. Op mijn vraag of ze wel eens contact met school hebben gehad om te kijken of Jan op de goede plek zit, antwoorden ze dat school inderdaad geadviseerd heeft om Jan op het VMBO (werken/leren) te plaatsen. Ze zijn het hier uiteraard niet mee eens, omdat dit volgens hen veel te laag is.
Bert en Truus hebben beiden een universitaire opleiding en Lies studeert ook aan de universiteit. Het kan niet mogelijk zijn dat Jan straks een baan heeft als installatiemedewerker of een dergelijke ‘ondermaatse’ baan.
We verlaten de woning met een onbevredigend gevoel, omdat we niet verder gekomen zijn. We laten een doodongelukkige Jan achter, waarvan ik niet weet hoe ik hem op dat moment kan helpen.
We besluiten een stevige mutatie te maken en deze door te sturen aan de wijkagent om toch vinger aan de pols te houden.
De dag erop heb ik weer dienst, een avonddienst. Ik lees een mail van de wijkagent dat Jan wederom niet op school verschenen is en vermist wordt. Het houdt me echt bezig die dienst, temeer omdat ik een naar voorgevoel heb dat de vermissing wel eens langdurig kan worden.
Tot een paar uur later de meldkamer een melding uitgeeft aan een wagen in een ander district dat er een jongen zelfmoord gepleegd heeft. Vraag me niet hoe, maar mijn gevoel zegt dat dit Jan wel eens kan zijn. Ik pak het bericht van de wijkagent erbij en lees het signalement. Ik bel de meldkamer en vertel hen dat we in ons district een jongen missen. Ik geef ze het signalement door en de kleding die hij aanhad. Nog geen 10 minuten later krijgen we het telefoontje dat Jan gevonden is, dood. Ik krijg van de meldkamer de opdracht om het slechte nieuws te gaan brengen.
Samen met een collega, die er gisteren niet bij was, rijden we naar de woning van Jan. Ik vertel de collega dat ik gisteren bij Jan geweest ben en wat mijn gevoel erover is.
Als we binnengelaten worden, vertel ik Bert, Truus en Lies vrijwel direct dat we slecht nieuws komen brengen over Jan. Ik vertel ze dat Jan zelfmoord gepleegd heeft en vertel ze hoe het precies gegaan is. Het is een moment stil en ik wacht de reactie van hen af.
Bert kijkt me emotieloos aan en zegt: “Ja, het is zijn eigen keus!
Ik weet niet hoe mijn gezichtsuitdrukking geweest is, maar ik was verbijsterd en uit het veld geslagen door de koele reactie van Bert.
Truus zegt niets en gaat op de bank zitten naast Lies en slaat een arm om haar heen. Ik bespeur bij Truus en Lies wel emotie, maar zij houden zich kennelijk in.
Normaal gesproken neem ik voor de confrontatie (het herkennen van een familielid) familie mee, maar door de hele situatie besloot ik zo snel mogelijk weg te gaan.
De confrontatie heb ik overgelaten aan andere collega’s.
We krijgen een melding van ouders die vinden dat hun zoon, Jan (gefingeerd) de laatste tijd onhanteerbaar is, te laat thuiskomt, spijbelt en zich met duistere zaken bezig houdt. Of we als politie hier over willen komen praten.
We stappen een prachtige vrijstaande villa binnen en ontmoeten daar een gezin, vader Bert en moeder Truus, dochter Lies van 18 jaar oud en Jan van 14 jaar oud (namen gefingeerd).
We horen het verhaal van de vader Bert aan die in korte bewoordingen vertelt hoe goed dat ze het hebben. Een welgesteld gezin, waarvan beide ouders hard werken, een meer dan modaal salaris verdienen, drie keer per jaar op vakantie gaan en de beide kinderen alles krijgen wat hun hartje begeert. Kortom, alles zou goed moeten zijn, maar hun zoon valt uit de toon. Hij doet niet wat zijn vader of moeder zeggen, terwijl hij toch alles krijgt, en presteert slecht op school, sterk onder zijn doen. Tot slot vertelt Bert dat hij een voorbeeld moet nemen aan zijn grote zus Lies, die studeert aan de universiteit en uitmuntende cijfers heeft. Verder blinkt Lies uit in het bespelen van haar viool en maakt ze kans om toegelaten te worden tot het conservatorium. Jan is duidelijk een vreemde eend in de bijt. Jan had een Cito-score voor VMBO, maar is door zijn ouders min of meer gedwongen om de HAVO te gaan doen. Volgens Bert en Truus nog eigenlijk te laag, want Jan moet eigenlijk gewoon op het VWO zitten.
Als we Jan apart nemen, ben ik toch eigenlijk wel nieuwsgierig wat zijn verhaal is. Het blijkt dat Jan de HAVO eigenlijk helemaal niet aan kan, ondanks dat hij zijn uiterste best doet.
Als ik zijn Cito-score vraag kom ik tot de conclusie dat dit nooit een score van het VWO kan zijn, eigenlijk ook niet van de HAVO.
Elke dag moet Jan horen hoe goed dat zijn zus presteert en hoe slecht dat Jan presteert. Elke dag krijgt hij te horen dat hij alles krijgt van zijn ouders, maar desondanks met zijn pet ernaar gooit. Jan zoekt zijn heil bij zijn vrienden en blijft liever van school weg. Hij vertelt liever iets met zijn handen te doen, in de installatietechniek of in de metaaltechniek. Als ik vraag of hij dit tegen zijn ouders verteld heeft, haalt hij zijn schouders op. Hij vertelt dat hij uitgekafferd wordt en het niet in zijn hoofd moet halen om zo iets beneden niveau te gaan doen. Ik heb echt met Jan te doen, want er zit een zielig ongelukkig ventje tegenover mij.
Mijn collega blijft bij Jan en ik probeer om Bert en Truus ervan te overtuigen dat ze eens een keer gaan kijken naar de achterliggende gronden van de slechte prestaties van Jan. Wat ik ook probeer met argumenten of tips, het is tevergeefs. Ik moet me als politieagent niet bemoeien met schoolzaken, omdat ik daar geen verstand van heb. Ze zijn er heilig van overtuigd dat Jan een goed stel hersens heeft en gemakkelijk VWO-niveau moet kunnen doen. Op mijn vraag of ze wel eens contact met school hebben gehad om te kijken of Jan op de goede plek zit, antwoorden ze dat school inderdaad geadviseerd heeft om Jan op het VMBO (werken/leren) te plaatsen. Ze zijn het hier uiteraard niet mee eens, omdat dit volgens hen veel te laag is.
Bert en Truus hebben beiden een universitaire opleiding en Lies studeert ook aan de universiteit. Het kan niet mogelijk zijn dat Jan straks een baan heeft als installatiemedewerker of een dergelijke ‘ondermaatse’ baan.
We verlaten de woning met een onbevredigend gevoel, omdat we niet verder gekomen zijn. We laten een doodongelukkige Jan achter, waarvan ik niet weet hoe ik hem op dat moment kan helpen.
We besluiten een stevige mutatie te maken en deze door te sturen aan de wijkagent om toch vinger aan de pols te houden.
De dag erop heb ik weer dienst, een avonddienst. Ik lees een mail van de wijkagent dat Jan wederom niet op school verschenen is en vermist wordt. Het houdt me echt bezig die dienst, temeer omdat ik een naar voorgevoel heb dat de vermissing wel eens langdurig kan worden.
Tot een paar uur later de meldkamer een melding uitgeeft aan een wagen in een ander district dat er een jongen zelfmoord gepleegd heeft. Vraag me niet hoe, maar mijn gevoel zegt dat dit Jan wel eens kan zijn. Ik pak het bericht van de wijkagent erbij en lees het signalement. Ik bel de meldkamer en vertel hen dat we in ons district een jongen missen. Ik geef ze het signalement door en de kleding die hij aanhad. Nog geen 10 minuten later krijgen we het telefoontje dat Jan gevonden is, dood. Ik krijg van de meldkamer de opdracht om het slechte nieuws te gaan brengen.
Samen met een collega, die er gisteren niet bij was, rijden we naar de woning van Jan. Ik vertel de collega dat ik gisteren bij Jan geweest ben en wat mijn gevoel erover is.
Als we binnengelaten worden, vertel ik Bert, Truus en Lies vrijwel direct dat we slecht nieuws komen brengen over Jan. Ik vertel ze dat Jan zelfmoord gepleegd heeft en vertel ze hoe het precies gegaan is. Het is een moment stil en ik wacht de reactie van hen af.
Bert kijkt me emotieloos aan en zegt: “Ja, het is zijn eigen keus!
Ik weet niet hoe mijn gezichtsuitdrukking geweest is, maar ik was verbijsterd en uit het veld geslagen door de koele reactie van Bert.
Truus zegt niets en gaat op de bank zitten naast Lies en slaat een arm om haar heen. Ik bespeur bij Truus en Lies wel emotie, maar zij houden zich kennelijk in.
Normaal gesproken neem ik voor de confrontatie (het herkennen van een familielid) familie mee, maar door de hele situatie besloot ik zo snel mogelijk weg te gaan.
De confrontatie heb ik overgelaten aan andere collega’s.
maandag 3 februari 2014
Onzichtbare sluipmoordenaar slaat toe
Ongemerkt slaat hij toe, de sluipmoordenaar koolmonoxide. Nu de koude maanden weer zijn begonnen ligt het risico om ten prooi te vallen aan dit levensgevaarlijke gas op de loer.
En de opmerking dat rookmelders en koolmonoxidemelders duur zijn en batterijtjes ‘vreten’? Wat is uw leven en het leven van uw dierbaren waard?
Op facebook is een petitie gestart onder de naam 'koolmonoxide levensgevaarlijk'. Zie https://www.facebook.com/#!/koolmonoxide?fref=ts Op 5 januari 2012 hebben ouders 2 dochtertjes verloren als gevolg van koolmonoxide.
Tientallen slachtoffers belanden jaarlijks in het ziekenhuis door koolmonoxidevergiftigingen, veroorzaakt door slecht onderhouden kachels, geisers en schoorstenen of dichtgestopte ventilatieopeningen. Koolmonoxidevergiftigingen met dodelijke afloop worden meestal veroorzaakt door geisers, schoorstenen en kachels.
Koolmonoxide wordt ook wel ‘de sluipmoordenaar' genoemd, omdat het gas kleur-, geur- en smaakloos is. Koolmonoxide wordt 250 maal sneller in het bloed opgenomen dan zuurstof. Het lichaam neemt dan in plaats van zuurstof koolmonoxide op, waardoor het zuurstofgehalte in het lichaam snel daalt. Bij extreme blootstelling raakt men bewusteloos en falen de hart- en longfuncties. In het ergste geval kan dit leiden tot hersenbeschadiging en/of overlijden. Ik kan het gelukkig navertellen, maar besef dat het heel anders had af kunnen lopen. Er zijn families die helaas een dierbare of dierbaren moeten missen.
Het is een koude winter en het vriest 8 graden onder nul. Omstreeks 16:00 uur krijgen Michiel en ik een melding dat op een adres de bewoner al een tijd lang geen gehoor geeft. Gekomen op het adres blijkt het dat de deur stevig op slot zit. We bestellen een slotenmaker die de deur vakkundig voor ons openmaakt. Als we de deur opendoen komt ons een tropische warmte tegemoet, vermengd met een ons “bekende” geur van iemand die overleden is. Voorzichtig loop ik als eerste door de hal de woonkamer binnen, gevolgd door mijn maat. We treffen binnen op de bank een overleden man aan. Wat mij opvalt is dat de grond nat is en de ruiten aan de achterzijde helemaal beslagen zijn. De gaskachel brandt, maar de vlammen zijn geel van kleur. We lopen terug naar de hal en melden onze bevindingen aan de inmiddels ter plaatse gekomen chef van dienst Sjaak. Deze trekt letterlijk zijn conclusies, want hij trekt mij uit de hal en doet onmiddellijk de voordeur dicht. Hij sommeert ons de brandweer te bellen, omdat hij vermoedt dat er zich koolmonoxide in de woning bevindt. Nadat de brandweer ter plaatse komt en met perslucht de woning betreedt, hebben we de poppen aan het dansen. De piepers van de brandweer gaan af en in de woning blijkt een zeer hoge concentratie koolmonoxide aanwezig te zijn, zo hoog dat bij inademing, langer dan anderhalve minuut, je hiervan overlijdt. De brandweercommandant vraagt aan ons hoe lang we in de woning zijn binnengeweest. Ik vertel hem dat we ongeveer 20 seconden zijn binnengeweest. De brandweercommandant wil een ambulance voor ons bestellen om ons naar het ziekenhuis te brengen. Ik zit hier helemaal niet op te wachten en stel voor dat een andere collega ons even naar het ziekenhuis brengt. Hij gaat hiermee akkoord, zodat we niet lang daarna op de spoedeisende hulp zitten. Er wordt bloed afgenomen, wat direct in het laboratorium wordt onderzocht. Tot die tijd moeten we in het kamertje wachten en dat duurt best lang. Zo lang dat ik aan de verpleegkundige vraag of we niet even het ziekenhuis mogen verlaten om op de hoek bij de Turkse pizzeria wat eten kunnen halen. Ze kijkt ons best wel een beetje boos aan en vertelt dat we niet de ernst van de situatie inzien. We zouden best wel eens om kunnen vallen, vanwege een te hoge concentratie koolmonoxide. Ik verontschuldig me en zeg dat ik ook wel eens zou kunnen omvallen van honger. Ze verzekert me dat, als we opgenomen worden, we zeker vanavond nog te eten zullen krijgen. Ik zie de bui al hangen, in het slechtste geval krijgen we dan omstreeks 21:00 pas eten en we hebben gewoon trek. Ik heb alle begrip uiteraard voor de regels van het ziekenhuis, maar we kunnen ze ook een handje helpen door ons zelf te bedienen. Dus zodra de verpleegkundige weg is, bel ik Ali van de pizzeria en vraag hem of hij niet even 2 bakken ´kapsalon´ kan brengen bij de spoedeisende hulp. Ik vraag Ali mij even te bellen als hij voor de deur staat, zodat we het rechtstreeks aan kunnen pakken. Mijn maat Michiel is wat nerveuzer na de ´preek´ van de zuster en durft eigenlijk niets te bestellen. Ik vertel hem dat, als we moeten blijven in het ziekenhuis, we in ieder geval alvast lekker gegeten hebben. Na een kwartier staat Ali op de stoep met de bestelde ´kapsalon´ inclusief bestek. Stiekem loods ik het eten ons kamertje in en verorberen we, liggend op zo’n ziekenhuisbed, de kapsalon. De geur van patat, vlees en knoflook vult de ruimte. We liggen helemaal in een deuk. Kennelijk verspreidt de lucht zich over meerdere ruimten want groot zijn de ogen van de zuster als ze binnenkomt. Ze schudt haar hoofd en moet toch wel lachen. “Wat een figuren zijn jullie politie-agenten! “ roept ze uit. Na drie uur mogen we weer weg, omdat blijkt dat we een lichte verhoogde concentratie hadden, maar niet extreem hoog dat we aan het zuurstof moeten of een ziekenhuisopname noodzakelijk is. We verlaten het ziekenhuis en brengen het bestek bij Ali.
Achteraf besef ik dat we wel erg veel geluk hebben gehad en de situatie zwaar onderschat hebben. Sindsdien heb ik, naast onze rookmelders, ook een koolmonoxide melder aangeschaft.
Er zijn een aantal aanwijzingen voor de aanwezigheid van koolmonoxide. In een woning moet men vooral letten op de vlam in de geiser, kachel of cv-installatie. Deze hoort blauw van kleur te zijn. Is de vlam geel, dan wijst dit op de aanwezigheid van koolmonoxide. Ook beslagen ramen zijn een indicator van gevaar. Vrijgekomen waterdamp, die door een verkeerd werkende afvoer of onvoldoende ventilatie niet verdwijnt, zorgt voor beslagen ramen en natte vloeren. Zorg ondanks de kou voor voldoende ventilatie (goed luchten dus).En de opmerking dat rookmelders en koolmonoxidemelders duur zijn en batterijtjes ‘vreten’? Wat is uw leven en het leven van uw dierbaren waard?