maandag 1 augustus 2016

Joehoe

Politieagenten beledigen is aan de orde van de dag. De meningen over wat belediging is, lopen soms uiteen. Maar het woord “kanker” met alle aanvullingen erbij vind ik vreselijk. Soms wens ik de beledigers toe om het eens te ervaren wat die vreselijke ziekte teweeg brengt, door een werkstraf op de afdeling Oncologie van een ziekenhuis.

Tijdens een surveillance, ’s avonds laat in het donker, zien mijn collega Arno en ik een groep jongelui ‘hangen’ onder de overkapping van een laad/losplaats van een supermarkt. Eén van de jongens staat te urineren tegen de muur van de supermarkt. Als we keren, zien we de groep uiteenstuift, maar de urinerende jongeman hebben we te pakken. Deze wordt voorzien van een rijksbeloning. Terwijl we hem staan op te schrijven, staat één van de andere jongens een stuk verderop te schreeuwen, in het bijzijn van zijn vrienden. Hij is het kennelijk niet met de gang van zaken eens. De woorden die hij gebruikt zijn ver beneden peil en zijn duidelijk hoorbaar gericht tegen ons. Het woord “kanker” wordt veelvuldig gebruikt en natuurlijk doet hij dit buiten bereik van ons. Zo’n held is het wel.

Mijn nekharen gaan overeind staan en ik ben vastbesloten om hem te pakken. Ik kan nog net niet de gedachten van Arno lezen, maar aan zijn gezicht te zien denkt hij er hetzelfde over.

Als we klaar zijn met de bekeuring lopen we in de richting van onze belediger.
Deze zet het op een lopen en rent naar de hoek van de supermarkt. Daar staat onze held, achter een muur en om het hoekje kijkend. We verzinnen een list. Ik roep naar Arno dat we een spoedmelding krijgen. We rennen samen naar de politieauto en vertrekken met ‘toeters en bellen’.

Met een omweg parkeren we onze auto aan de andere kant en we lopen behoedzaam het winkelcentrum op. Onze belediger blijkt nog steeds op dezelfde hoek te staan, kennelijk toch niet helemaal zeker van zijn zaak. Hij kijkt steeds om de hoek heen. Nu komen we echter van de andere kant aanlopen. Arno stoot me aan en grijnst van oor tot oor. Ik fluister dat ik hem zal verrassen en sluip naar hem toe.

Als ik vlak bij hem ben, roep ik hard:  “Joehoe, hier zijn we!” Hij schrikt zich rot, is even uit het veld geslagen en zet het dan op een lopen. Na gezellig een stukje meegrend te hebben, vraag ik hem te stoppen. Bij het naar achteren kijken, ziet hij een betonnen paaltje in het wegdek over het hoofd. Hij knalt ertegenaan en smakt op het wegdek. Met geschaafde knieën en armen en een geschaafd gezicht wordt hij door mij geboeid. De grote mond is voorbij. Jammerend zit hij achterin onze politieauto. Ik moet u eerlijk bekennen dat we ons lach niet in konden houden, onderweg naar het bureau. Mijn gevoel voor medelijden en emphatie is ver te zoeken. Op het politiebureau wordt hij nagekeken door de politiearts.

Zoals bij elke minderjarige mogen de ouders hun kind op komen halen op het politiebureau. Nadat het proces-verbaal van belediging klaar is wordt de jongen in vrijheid gesteld. In de hal van het politiebureau ontmoet ik de ouders. In plaats van een boze blik naar hun zoon krijg ik een boze blik. Wat hebben wij gedaan met hun zoon? Diverse keren probeer ik de situatie uit te leggen, maar helaas. Ik wens ze een prettige dag, veel succes en loop weg. Sommigen valt geen eer aan te behalen.

volgende blog 22/08