Plotseling staat hij weer
voor mijn neus. Net als twintig jaar geleden. Met dezelfde grijns op zijn
gezicht. De grijns die ik verafschuw.
We krijgen een melding
van een meisje wat opzettelijk door een man van de tweede verdieping is geduwd.
Eerst geloof je de melding niet en denk je misschien aan een pop die ze uit
geintje naar beneden hebben gegooid.
Maar aanrijdend krijgen
we details te horen die huiveringwekkend zijn en niet aan een pop doen denken.
Het meisje blijkt zich nog verzet te hebben door de uitzetijzers van het kozijn
vast te houden. De man sloeg echter op haar handen, waardoor ze vanwege de pijn
alsnog los moest laten. Toen viel ze met haar hoofd op de betonnen tegels. De melder
zag dat de man naar beneden ging en met een honkbalknuppel op het hoofd van het
meisje sloeg omdat ze nog bewoog.
Dan arriveren wij. Vol
ongeloof zie ik dat de melder volkomen de waarheid spreekt. Het tafereel klopt
helemaal. Bij het meisje staat een man, de honkbalknuppel ligt naast hem,
helemaal onder het bloed. Met een grijns kijkt de man mij aan en hij zegt: “ik
heb het gedaan, arresteer me maar!”.
Het is haast onwerkelijk.
Op dat moment moet je een keuze maken, hulpverlenen aan het meisje of de
verdachte arresteren. Gelukkig komen veel meer collega’s ter plaatse en boeien
we de verdachte, die helemaal onder het
bloed zit. Collega’s ontfermen zich over het meisje, dat het drama niet heeft
overleefd.
De verdachte is opvallend
meewerkend en vertelt op het bureau dat hij in opdracht van zijn vader zijn zus
vermoord heeft. Het meisje op de grond blijkt dus zijn zus te zijn. Uit
geloofsmotieven blijkt de vader opdracht gegeven te hebben om het meisje te
vermoorden. Ze heeft een relatie die niet de goedkeuring van de familie heeft.
Als hij ingesloten is,
blijkt zijn verklaring helemaal te kloppen. Het is inderdaad zijn zus die daar
op straat lag. Verbijsterd breng ik hem naar een ophoudkamer. Ik kijk mijn
collega aan en schudt mijn hoofd. Dit kan niet waar zijn. Niet veel later
arriveert de vader op het bureau, een grijsaard op leeftijd. Beiden bekennen de
moord en worden veroordeeld.
Twintig jaar later staat
hij weer voor me, de moordenaar. Hij is supervriendelijk en herkent me, denk ik,
niet meer. Maar ik hem wel, aan zijn grijns. Hij komt spullen afgeven voor zijn
zoon, die bij ons vast zit op het bureau.
Hij maakt een grapje en zegt dat zijn
zoon onschuldig is. Hij heeft hem goed opgevoed, dus het zal wel een foutje van
ons zijn. En weer die grijns. Ik kan er niet om lachen. Ik kan niet aardig
tegen hem doen, het lukt me niet. Ik loop weg zonder wat te zeggen. Ik hoor hem
nog zeggen : “die heeft zeker zijn dag niet”.