Bepaalde
dingen die ik zie of hoor, roepen bij mij zeer onprettige herinneringen op. Dat
kan een bepaald liedje zijn die ik tijdens een reanimatie op de radio heb
gehoord in een woning of een kinderspeelkleed waarin een slachtoffer door de
dader was opgerold. Maar ook het bekende spel mens-erger-je-niet roept bij mij
nog steeds herinneringen op.
Tijdens een avonddienst, tegen het einde
van het jaar in de donkere dagen, krijgen we een melding van een meisje dat
dreigt te stikken in iets. Er is een hoop paniek aan de telefoon en de
meldkamer kan uit het gesprek niet opmaken wat er precies aan de hand is.
Wij zitten redelijk dicht in de buurt en rijden met spoed naar het adres aan de A straat toe.
Ter plaatse gekomen zien we een meisje van
een jaar of 10 oud op de grond liggen. We zien dat ze al blauw aangelopen is. In de kamer
is verder haar moeder, een vriendinnetje en een broertje aanwezig. Moeder is hevig in paniek
en vertelt ons dat haar dochtertje een pionnetje van het spel mens-erger-je-niet
in haar keel heeft zitten. Het meisje ademt niet meer en heeft tevens geen
hartslag meer. Hierop starten wij direct met reanimeren. Voorzichtig probeer ik nog
met mijn vinger in haar mond het pionnetje te vinden, maar ik voel niets. Ik geef
een urgente status op mijn portofoon. Hiermee krijg je direct voorrang bij de
meldkamer. Ik vraag met spoed om een ambulance en geef door dat we begonnen zijn
met de reanimatie. Het is voor ons best lastig om een kind te reanimeren. Ten
eerste omdat het een kind betreft en dat raakt je ! Ten tweede de kracht waarmee je moet reanimeren. Je kunt niet zo hard op zo’n klein lichaampje
drukken zoals bij een volwassene, dus je moet daar heel goed rekening mee houden.
Gelukkig komt na korte tijd het ambulancepersoneel ons versterken. We doen het
volgens hen prima. Inmiddels is ook het mobiel medisch team aanrijdend,
vliegen met de helikopter was niet mogelijk vanwege de weersomstandigheden.
Toch zijn ze vrij snel ter plaatse en wordt
door de chirurg een drastische ingreep gedaan. Hij probeert nog met een sneetje
in haar keel de luchtweg vrij te maken. Het is een dramatisch gezicht en je hoopt
alleen maar op een goede afloop. Alles wordt klaargemaakt voor een
spoedtransport naar het Sophia kinderziekenhuis. De brancard wordt door het
ambulance personeel gehaald. Het betreft een kleine woning, die kort na de oorlog is gebouwd. Tot overmaat van ramp lukt het niet om de
brancard via de smalle gang in de woonkamer te krijgen. Veel tijd is er niet
over, dus besluiten we om de ruit van de woonkamer te vernielen. Gelukkig is de
brandweer ook ter plaatse en met veel geweld wordt binnen korte tijd door hen
de hele voorruit van de woning eruit geslagen. We hebben hierna een deken over
het kozijn neergelegd en met een bezem snel het meeste naar buiten geslagen
glas weggeveegd om een veilige doorgang te verzorgen.
Met spoed wordt het meisje overgebracht
naar het ziekenhuis. Moeder gaat mee met de ambulance en het broertje en het
vriendinnetje worden opgevangen bij de buren.
Wij blijven achter om het huis te
beveiligen en te wachten op een afdichtingbedrijf.
Het mens-erger-je-niet spel is als stille
getuige achtergebleven op de plaats des onheils. Eén groen pionnetje ontbrak.
Uit later onderzoek blijkt dat het meisje het holle plastic pionnetje, gebruikelijk
bij de goedkope variant van het spel, bij wijze van grap op haar tong had
vastgezogen. Dit spelletje was misgegaan en het pionnetje was in de luchtpijp
van het meisje terecht gekomen. Door de trechterachtige vorm van het pionnetje
was dit muurvast in haar luchtpijp komen te zitten.
Helaas heeft het meisje het niet
overleefd.
We zijn afhankelijk van burgers die de meldkamer
bellen als ze verdachte situaties zien of horen. Tegenwoordig doen we onze
uiterste best om burgers, die een melding gedaan hebben, terug te bellen en
even de afloop te laten weten van een melding. Dit is helaas niet altijd
mogelijk, maar we stimuleren de collega’s wel om dit zoveel mogelijk te doen. Maar tijdens surveillance worden dingen je ook wel eens in de schoot
geworpen,je krijgt ze op een presenteerblaadje.
Samen met Anja van de verkeerspolitie rijden we om
03:00 uur ’s nachts op de A weg in de richting van de tunnel. Het is vrij
rustig op de autosnelwegen, dus duiken we de stad maar eens in om te kijken of
daar meer te beleven valt. Tegengesteld uit de tunnel zien we een auto aan
komen rijden, zonder verlichting en grote rookwolken achter zich latend. Als de auto dichterbij is zien we dat de
motorkap wel een dak lijkt en de hele voorkant in de prak zit. Aan de voorkant
is niet meer te zien wat voor merk auto het is. “Wat is dit nou?” roept Anja en
keert onze dienstauto, nog net op tijd voor we de tunnel inrijden. Ondanks de
schade heeft de bestuurder er nog flink de vaart in. De achterlichten van de
auto, een gloednieuwe BMW 7-serie, branden wel, hoewel we de rook ook zouden
kunnen volgen. Ondanks het stopteken blijft de auto stevig doorrijden. Na de
toeters en bellen aangezet te hebben slaat de auto plotseling linksaf een
straatje in en stopt abrupt.
Er springt een jongeman uit de auto en ik heb me
al voorbereid op een achtervolging te voet. Echter komt de jongen, al
schreeuwend en druk gebarend, naar onze auto toegelopen. Ik spring uit onze
dienstauto en sommeer hem te blijven staan. Met grote ogen kijkt hij me aan en
schreeuwt : “Oh mijnheer, schiet me maar dood, schiet me alstublieft dood!”. Ik
blijf op veilige afstand staan, omdat ik niet weet wat er precies gebeurd. Anja is ook uitgestapt, blijft ook op veilige
afstand en roept naar de jongen dat hij op zijn knieën moet gaan zitten en
luisteren wat hij moet doen. Hij gaat gewillig op zijn knieën zitten, met zijn
rug naar ons toe, zijn handen in zijn nek. Hij wijst met zijn vinger naar zijn
nek en schreeuwt naar Anja : “Hier mevrouw, hier moet u mij doodschieten,
anders maakt mijn broer me wel dood!“ Met verbijsterde blikken kijken Anja en
ik elkaar aan en ik gebaar dat ik hem ga boeien. Voorzichtig benader ik de jongen
en sla hem in de boeien. Ik fouilleer hem om te kijken of hij geen wapens bij
zich heeft, maar hij heeft niets bij zich.
We zetten hem overeind en kijken in het gezicht
van een radeloze jongen. Bijna struikelend over zijn woorden vertelt hij dat
hij zojuist met de gloednieuwe BMW tegen een betonnen barrier aan de noordkant
van de tunnel is gereden. De BMW is eigendom van de werkgever van zijn broer.
Zijn broer gaat morgen trouwen en heeft de auto te leen gekregen om met zijn
bruid op deze heugelijke dag luxe rond te toeren.
De jongen, Koos, blijkt 17 jaar oud te zijn, dus
nog niet in het bezit van een geldig rijbewijs. Nadat zijn broer in slaap is
gevallen, heeft hij stiekem de autosleutels uit diens zak gepakt om een
tourritje door Rotterdam te maken. Stilletjes sluipt hij de trap af en stapt in
de dure bolide. Op de B weg trapt hij het gas van de 12 cilinder eens lekker
in. Maar dan komt de bocht naar de tunnel en zijn snelheid is veel te hoog. Hij
klapt met de voorzijde tegen de betonnen barrier aan en raakt in paniek. Hij
wil, ondanks de grote schade, weg. Waarheen weet hij niet, dus rijdt de tunnel
in richting Zuid. Tot overmaat van ramp komt hij dan ook nog een politiewagen
tegen die de achtervolging inzet, na korte tijd zelfs met zwaailicht en sirene.
Hij besluit dan toch maar te stoppen, maar wil het liefst dood zijn. Ik heb
best wel medelijden met hem, want hoe gaan we dit inderdaad aan zijn broer
vertellen? Koos vertelt dat hij zijn broer redelijk kent en dat die alles bij
elkaar zal gaan gillen als hij dit ‘nieuws’ hoort.
We houden
Koos aan en brengen hem over naar het bureau. Anja en ik zijn het met elkaar
eens dat het de beste oplossing is om Koos veilig in een arrestantenverblijf te
plaatsen en bij de broer van Koos aan de deur te gaan. Het valt me op dat
het kenteken van de BMW nagenoeg gelijk is aan die van onze 4 weken oude Mercedes,
dus heel oud zal hij niet zijn. De BMW wordt weggetakeld en wij bellen aan op
het adres van zijn broer, tevens het adres van de vader en moeder van Koos.
Slaperig opent de vader van Koos de deur en kijkt
ons fronsend aan als we vragen of hij de vader is van Koos. Als we vertellen
waar voor we komen is hij wel gelijk klaarwakker. Hij zucht zwaar en laat ons
binnen. Hij haalt gelijk de broer van Koos uit bed en Koos heeft niet gelogen.
Hij gilt, schreeuwt en krijst alles bij elkaar en roept : “Ik maak hem dood, ik
maak hem dood!”.
We proberen er alles aan te doen om de broer
rustig te krijgen wat redelijk lukt. Maar als de broer vraagt of de schade
misschien nog te repareren is voor de bruiloft, schiet ik bijna in de lach. Ik
vertel hem, met moeite mijn gezicht in de plooi houdend, eerlijk dat de hele
voorzijde zwaar beschadigd is en dat dit zeker niet gaat lukken. Het gevolg is
weer dat hij begint te gillen : “Ik maak hem dood!”. We besluiten om maar weg
te gaan en spreken met de vader van Koos af dat deze naar het politiebureau
komt, om te kijken wat we het beste kunnen doen.
We rijden vervolgens naar de noordkant van de
tunnel toe en treffen daar bij de betonnen barrier een enorme hoeveelheid
brokstukken aan, waaronder ook de kentekenplaat van de BMW. Dat is dus
duidelijk. De barrier heeft echter geen schade, dus we rapen alle brokstukken
van de weg, vegen de boel aan, nemen de kentekenplaat mee en rijden naar het bureau.
In overleg met zijn vader laten we Koos voor zijn
eigen veiligheid en om de gemoederen te bedaren overnachten in ons ‘hotel’.
Later hoorden we dat de chef van dienst een goed gesprek had gehad met de vader
van Koos en diens broer. Hij mocht toch op de trouwdag zijn van zijn broer,
onder twee voorwaarden. Hij moest heel de dag zich gedeisd houden en zeker geen
discussie met zijn broer aangaan. Ik ben benieuwd hoe het gegaan is die dag en
wat voor trouwauto ze hadden. De verzekering keert de schade van de BMW wel
uit, maar zal dit verhalen op Koos of diens ouders. Ik zou hier toch wel pijn in
mijn buik hiervan hebben.
Ondanks dat je bij IBT (Integrale
Beroepsvaardigheid Training) geleerd wordt dat je altijd klaar moet zijn voor
onverwachte situaties, komen ze toch altijd onverwachts. Routine kan dodelijk
zijn, maar wat kun je nu verwachten van een dagelijks tafereel aan de balie,
zoals een verwarde jongeman die je verplicht om boekjes te lezen?
Op een dag komt een
jongeman het bureau Zuidplein binnengelopen, een grote sporttas meezeulend. Voor de balie
zet hij de sporttas neer en wordt aangesproken door een baliemedewerkster
van de ISO (Intake, Service & Ondersteuning), Aurora. Aurora is een dame met een behoorlijk temparement, die al gauw tot de conclusie komt dat er
met deze jongeman, Bart genaamd, niet te praten valt. Bart komt namelijk
vertellen dat hij een chef van dienst wil spreken om even te vertellen dat hij
vindt dat de politie haar werk niet goed doet. In zijn sporttas bevinden zich
stapels boekjes van ‘inspecteur Arglistig’ en volgens hem moeten alle politieagenten
deze boekjes eens lezen. Hij opent de sporttas, pakt er een paar boekjes uit en
legt deze op de balie.
Aurora vertelt dat ze liever heeft dat Bart de boekjes weer terug in de
sporttas doet en het bureau verlaat. Bart wil dit echter niet en begint te
schreeuwen. Aurora is echter onverschrokken. Ze verheft haar stem ook en
verzoekt Bart wederom om het bureau te verlaten. Ik zit op dat moment achter
de mobilofoon in de wachtcommandantruimte en hoor de stem van Aurora. Ik zie op de
camera’s een jongeman in een trainingspak staan te stuiteren. Nieuwsgierig sta ik
op en loop naar Aurora toe. Ik zie achter de balie Bart staan, een jongeman
van zo’n 20 jaar oud. Ik zie de ogen van Bart wild rondraaien en hij oogt
kennelijk nogal boos. Direct als hij mij ziet richt hij zijn pijlen op mij en
vraag of ik de chef ben. Ik vertel hem dat ik niet de chef ben, maar de
wachtcommandant. Aurora verzoekt aan mij of ik hem het bureau uit wil zetten.
Ik vraag aan Bart of het duidelijk is dat hij het bureau moet verlaten.
Bart is dit niet van plan en vraagt of hij de chef mag spreken. Kees, de
chef, heeft inmiddels het tumult ook gehoord en komt aanlopen. Samen lopen we achter
de balie vandaan en gaan via de toegangsdeur de hal binnen naar Bart toe.
Kees stelt zich voor als de chef van dienst en vraagt aan Bart wat het
probleem is. Bart vertelt dat hij boekjes bij zich heeft die alle
politieagenten maar eens moeten lezen. Ze zullen dan veel beter functioneren.
Kees vertelt dat we op zijn boekjes geen prijs stellen, maar dat het beter is
dat hij het bureau verlaat in plaats van de boel op stelten te zetten.
Inmiddels is een andere collega, Erik, ook bij ons komen staan en met z’n
drieën pakken we Bart beet en met zachte hand zetten we hem het bureau uit.
Ik loop terug, pak de boekjes van de balie en doe deze in de sporttas. Ik pak
de sporttas op en voel dat deze behoorlijk zwaar is. Ik zie dat er zeker zo’n
20 boekjes inzitten en ook een spijkerbroek. Achteraf had ik moeten weten dat
de sporttas van die 20 boekjes nooit zo zwaar had kunnen zijn. Ik smijt de
sporttas buiten naast Bart neer en met z’n drieën lopen we weer naar binnen.
De deur van het bureau gaat dicht. Zo, dit is weer even geklaard.
Bart staat
buiten te schreeuwen en te gebaren met zijn armen, dus we kijken wel even wat
hij nog in petto heeft. We zien hem de sporttas openritsen. Hij smijt een
aantal boekjes op het trottoir en haalt vervolgens de eerdergenoemde
spijkerbroek uit de tas. Het lijkt wel of er in de spijkerbroek een voorwerp zit,
want de ene broekspijp blijft stijf overeind staan. Ik doe de deur open en het
volgende moment klinkt er een serie luide knallen. Uit de gebogen pijp van de
spijkerbroek komen grote steekvlammen. We staan stijf genageld aan de grond en
schrikken ons wild. Aurora slaakt een ijselijke gil en duikt onder de balie. Ik weet nog dat ik aan vuurwerk dacht wat misschien uit de
broekspijp kwam. Voor mijn gevoel duurt het behoorlijk lang voordat we in actie
komen. Als er opnieuw luide knallen klinken en opnieuw vlammen uit de broekspijp
komen, beseffen we pas dat hij een vuurwapen in handen heeft. Instinctief duiken we op Bart af en ik
grijp de broekspijp vast. Ik voel een warme loop en ruk het geweer uit handen van hem. Kees en Erik vloeren Bart op hardhandige wijze en daar sta ik met
het geweer in mijn hand. Wat ik daarna zie is achteraf lachwekkend. Uit de
toegangsdeur komen collega's in allerlei posities aangekropen c.q. aangestormd.
Er heeft er één een kogelwerend vest voor zijn borst geklemd, één een
kogelwerend vest als een dak boven zijn hoofd en één kruipt al tijgersluipend
langs de toegangsdeur heen met zijn pistool in zijn hand. Als ze eenmaal
doorhebben dat de situatie onder controle is, veranderen deze posities snel.
Bart wordt op zijn buik
gelegd, geboeid en samen met een andere collega haal ik het wapen uit de
spijkerbroek. Het blijkt een automatisch geweer te zijn, een Kalashnikov met een inklapbare kolf. Er blijken twee
magazijnen aan elkaar geplakt te zitten, geladen met scherpe patronen. In de
broekspijp blijken 14 lege hulzen te zitten. Bart heeft dus 14 keer met
scherp geschoten, gelukkig in de lucht. We beseffen dat we er ontzettend goed vanaf
gekomen zijn, want tegen zulke kogels helpt geen enkel kogelwerend vest. Dan pas
voel ik dat ik brandblaren op mijn hand heb zitten. Deze heb ik door de
adrenaline niet eens gevoeld.
Bart wordt het
cellencomplex binnengebracht, gefouilleerd en in een VAV (Voorlopig Arrestanten Verblijf) geplaatst. Dit duurt echter
niet lang, want hij schopt de deur en de ramen er zowat uit. Hij schreeuwt
alles aan elkaar en lijkt wel een stuiterbal. Besloten wordt om hem in de
isoleercel te plaatsen, waarin een observatiecamera is geplaatst. Bart wordt ontdaan
van de nodige kleding om zichzelf niets aan te kunnen doen. In de observatiecel
echter zien we via de camera tot grote ontsteltenis dat hij de wand, welke
bestaat uit zachte bekleding zodat iemand zichzelf geen pijn kan doen, begint
te slopen. Hij hapt als een wild dier met zijn tanden in de bekleding en
scheurt dit open. Grote repen bekleding met zachtschuim belanden op de grond.
Voordat we de deur van de kalmeringscel weer open hebben, heeft Bart een groot
deel van de wand vernield. Hierop wordt besloten om hem op de luchtplaats te
brengen, omdat hij daar niets kan vernielen. Wederom kijken we op de camera van
de luchtplaats mee, wat Bart hier gaat ondernemen. We zien dat hij aan het
ingemetselde kastje van de intercom staat te rommelen. Normaal gesproken heb je
een schroevendraaier nodig om het voor elkaar te krijgen dit uit de muur te
trekken, maar Bart lukt het met zijn vingers. We zien op een gegeven moment
dat hij het plaatje van de intercom los heeft getrokken en met zijn tanden de
draden uit de muur trekt. Hierop besluiten we, in overleg met de chef van
dienst, om Bart aan handen en voeten te boeien in afwachting van een arts,
die hem kalmerende middelen toedient. Bart wordt later opgenomen in een
psychiatrische inrichting.
’s Avonds op de bank
heb ik tot in de late uurtjes enkele biertjes genuttigd. En ik weet nog dat ik
die nacht heel weinig geslapen heb. We zijn er weer goed vanaf gekomen.
Van de week heb ik meerdere keren motorrijders
gezien, die zonder beschermende kleding op hun motorfiets zaten. Het gaat toch
altijd goed!? Helaas zijn er situaties die je zelf niet in de hand hebt. Eén
fout van een medeweggebruiker kan grote gevolgen hebben voor de motorrijder
en/of de passagier. Het menselijk lichaam heeft op verschillende plaatsen
botten die uitsteken en bij aanraking met het wegdek als eerste hier overheen
schuren.
De motorrijder met z’n flapperende pantalon, platte schoenen
en blote handen, die ik van de week zag rijden, deed me terugdenken aan een
ongeval, waarbij een vader met z’n dochter zwaargewond raakten.
Het is een prachtige zomerdag en het belooft erg
warm te worden als twee weggebruikers besluiten om die dag de weg op te gaan.
Martin heeft zijn glimmende Harley-Davidson uit de garage gereden en besluit om
met zijn 16-jarige dochter Marloes een tourrit te gaan maken. Samen stappen ze
in hun T-shirtje, korte broek en sportieve schoenen op de grote Harley-Davidson,
uiteraard wel met een helm op. Martin rijdt al vele jaren motor en is een
rustige rijder. Zijn vrouw waarschuwt hen nog dat ze vooral voorzichtig moeten
zijn, maar Martin wuift dit weg door te zeggen dat hij altijd voorzichtig
rijdt en uitkijkt.
Kees besluit vandaag om met zijn aanhangwagen een
stalen cilinder van 700 kilo weg te brengen van zijn bedrijf naar de reparateur
40 kilometer verderop. De cilinder is zo zwaar dat hij nooit van de
aanhangwagen af kan vallen, dus vastzetten is absoluut niet nodig. Zoiets valt er toch nooit vanaf. Dat klopt
ook wel, maar alles wat met snelheid voortbewogen wordt, zal ook op enige tijd
afgeremd moeten worden. En als dat niet door remmen gebeurt, zal dat ergens
anders door ‘afgeremd’ worden.
Op de provinciale weg, met verkeer in beide
richtingen, wordt Kees zenuwachtig. Het is erg druk op de weg en hij vreet zich
op achter het stuur. Hij wil op tijd bij de reparateur zijn, want die staat
anders op hem te wachten. En tijd is geld! In de verte uit tegenovergestelde richting
komt Martin met Marloes aangereden.
Dan remt het verkeer voor Kees plotseling af.
Kees, die op te korte afstand van zijn voorganger rijdt, kan zijn auto niet
tijdig meer tot stilstand brengen en botst tegen de auto die voor hem rijdt.
Echter de aanhanger met de zware lading drukt door. Maar verder als de auto van
Kees kan de aanhanger niet komen. De aanhanger ‘passeert’ de auto van Kees,
schaart, kantelt en de zware cilinder vliegt als een veertje door de lucht. De
cilinder belandt op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer.
Martin ziet het gevaarte op zich afkomen en remt
uit alle macht. Hij weet echter de cilinder niet helemaal te ontwijken en het
voorwiel van de motor schampt deze. De motor tolt, Marloes vliegt over Martin
heen en smakt op het wegdek. Door de snelheid schaaft haar lichaam over het
wegdek heen. Ze loopt hierdoor schaafwonden over haar hele lichaam op en blijft
zwaargewond op het wegdek liggen. Martin komt met zijn rechterbeen onder de
motor terecht en door het schuiven van de motor schaaft zijn voet voor een
groot deel aan de zijkant af. Ook zijn rechterarm wordt door de aanraking met
het wegdek afgeschuurd.
Het regent telefoontjes bij de meldkamer en deze
slaat direct groot alarm. Alle hulpdiensten rijden met spoed naar de plaats van
het ongeval.
Als ik op mijn motor ter plaatse kom tref ik een
erbarmelijke situatie aan. Omstanders zijn druk bezig om Martin onder de zware
Harley Davidson vandaan te krijgen en ook hebben ze zich over Marloes ontfermd.
Mijn eerste gedachte is waar ik in vredesnaam moet beginnen met orde scheppen in deze chaos. Overal lopen mensen te rennen en
te vliegen. Er komt direct een man naar me toegelopen, die zich kenbaar maakt
als brandweerman. Hij vraagt of hij iets voor me kan doen. In dit soort situaties
is deze hulp fantastisch. Ik vraag hem om zich te concentreren op Marloes en
het mij te laten weten als hij hulp nodig heeft. Ik snel op Martin af en
spreek de burgers aan die zich over Martin ontfermd hebben. Hiertussen blijkt
ook een arts te zijn, die eerste hulp verleent. Ik vraag hem ook om mij op de
hoogte te houden.
Het is onvoorstelbaar hoeveel mensen aan je
beginnen te plukken en vragen beginnen te stellen. Je ziet het wel eens op televisie als
iemand belaagd wordt door de pers met 20 microfoons voor zijn mond, dit kun je
er ongeveer mee vergelijken. Het is echter volkomen begrijpelijk, omdat iedereen
zijn verhaal kwijt wil in dit soort ernstige situaties.
Ik praat de meldkamer bij zodat deze kan
inschatten hoeveel hulpverleners ter plaatse moeten komen en ben blij als deze
arriveren.
Ik ga als eerste zoveel mogelijk namen van
daadwerkelijke getuigen noteren, omdat de ervaring leert dat deze als eersten
de plaats van het ongeval verlaten. En dat zijn juist degenen die cruciaal zijn
voor ons als politie. Verder neem ik Kees apart en duw hem in de handen van de
inmiddels gearriveerde collega’s. Kees is in wezen de veroorzaker, dus de verdachte. Maar
Kees is ook slachtoffer, want niemand wil dit op zijn geweten hebben. Het kan
zijn dat conflictsituaties ontstaan, doordat burgers hun agressie botvieren op
Kees, om hetgeen hij veroorzaakt heeft.
Marloes wordt inmiddels in de ambulance geplaatst
en blijkt ernstige schaafwonden over haar gehele lichaam te hebben. Ze wordt
met een spoedtransport overgebracht naar het ziekenhuis.
Martin heeft ook ernstige schaafwonden, vooral aan
zijn enkel waar het complete bot is weggeschaafd, doordat zijn voet onder de
motor vastgeklemd zat.
Verder waren de uitstekende delen van zijn
rechterarm, zoals de knobbel van zijn elleboog en op zijn pols recht
afgeschaafd.
In motorkleding zitten niet voor niets op een
aantal plaatsen protectors. De ellebogen, de schouders, de rug, de knieën en
bij motorlaarzen de verstevigde enkels. Ook motorhandschoenen zijn cruciaal,
omdat bij een val als eerste de handen uitgestoken worden om deze te breken.
Haal uw vinger even met kracht over het wegdek en u weet wat het
effect van schuren op het wegdek over het hele lichaam kan betekenen.
Kees wordt veroordeeld voor het veroorzaken van een
aanrijding met zwaar letsel. De rechter is van mening, na raadplegen van
deskundigen, dat de ernst van de aanrijding veel minder had geweest als de
cilinder goed had vastgezeten. De advocaat van Kees betoogt dat het letsel van
Martin en Marloes aanzienlijk minder was geweest als ze beschermende
motorkleding hadden gedragen. Ironisch genoeg heeft hij hier echter wel een
punt.
Doe altijd beschermende motorkleding aan, ook al
bent u een uitstekend motorrijder. De fout van een ander kan u fataal worden.
De huidige zomermotorkleding is luchtig en biedt goede bescherming.
Zet lading op een aanhangwagen altijd vast. De
veelgehoorde kreet dat het er nooit vanaf kan vallen is een fabel. De lading
wordt met dezelfde snelheid als uw snelheid voortbewogen. De meeste zware
ongelukken gebeuren door de fout van een ander.
Martin is blijvend gehandicapt aan zijn rechterarm
en been doordat zijn gewrichten zijn verminkt.
Zijn kostbare lading, Marloes, is er weer bovenop
gekomen, al heeft ze heel veel plastische chirurgie moeten ondergaan en zal
haar lichaam blijvend getekend zijn.