Soms kom je voor een groot dilemma te staan wanneer je als politiemens op moet treden tegen een bekend iemand. Nou is dat voor een bekeuring al vervelend, laat staan voor een misdrijf zoals inbraak.
Waar je absoluut niet op zit te wachten, is als er een wel heel bekende verdachte opeens voor je neus staat, die je moet gaan aanhouden.
Zo is het die ochtend vroeg dat we naar een inbraak heterdaad bij een school worden gestuurd en al vrij snel ter plaatse zijn. Het kan niet anders of de verdachte moet nog binnen zitten. Met vier collega’s omsingelen we het gebouw en ik houd zicht op de achterkant van het gebouw. Ik meld dat er aan de achterzijde, waar ik positie heb ingenomen, een raam openstaat. Nog geen minuut later komen er opeens twee benen door het raam naar buiten, gevolgd door het achterwerk van een manspersoon. De verdachte heeft kennelijk gezien dat er politie aan de voorkant van het gebouw staat en probeert nu te ontsnappen via de achterzijde. Hij heeft alleen pech dat ik daar sta. Als de man op de grond springt, brul ik “Politie staan blijven !”. Kennelijk heeft de man dit totaal niet verwacht, want hij verstijft van schrik. Ik grijp hem vast en plaats hem met een ferme duw tegen de muur. Ik roep dat hij zijn handen tegen de muur moet plaatsen en geen verzet moet bieden anders zou ik hem ….
Hij mompelt iets van dat hij zich over geeft en ik niet zo moet schreeuwen. Ik roep via de portofoon dat ik een verdachte heb aangehouden en plaats de verdachte in de handboeien. Hierna draait de verdachte zich om, kijkt me fronsend aan en zegt : “Piet Kats!” Ik kan wel door de grond zakken. Ik bekijk hem nog eens goed en zie dan pas dat het een oud schoolgenoot is, waar ik vroeger heel veel mee opgetrokken ben. Ik zal hem Henk noemen. Ik ben echt even uit het veld geslagen. Ik weet dat ik gewoon mijn werk doe, maar hier baal ik enorm van. Hij ziet mijn gezicht en vraagt of ik normaal tegen hem wil doen. Vroeger was het een boom van een kerel, maar wat nu voor me staat is een vermagerde kerel met een pokdalig uiterlijk en lang slonzig haar. Een echte junk !
Inmiddels zijn de collega’s al naar mij toegekomen om mij te assisteren. Eén van de collega’s herkent Henk van een eerdere aanhouding, waarbij hij veel verzet gepleegd heeft. Later vertelt deze collega dat hij niet begreep dat Henk zo rustig was.
Op het bureau gekomen heb ik lange tijd met Henk zitten praten in een VAV (Voorlopig Arrestanten Verblijf). Hij vertelt mij zijn levensverhaal. Nadat Henk de middelbare school heeft verlaten krijgt hij een baan in Rotterdam. Hij komt hij in aanraking met verkeerde vrienden uit Rotterdam. ‘Vrienden’ die Henk meeslepen in het uitgaansleven en voor de kick Henk ook cocaïne leren gebruiken. Henk raakt verslaafd en maakt thuis het leven van zijn familie zuur. Henk moet het huis uit en verblijft op allerlei adressen in Rotterdam. Zijn gebruik wordt meer en meer en tot overmaat van ramp raakt hij ook zijn baan nog kwijt. Om toch aan cocaïne te komen gaat Henk stelen. Voornamelijk bedrijfsinbraken of winkeldiefstal, geen woninginbraken. Als ik hem vraag waarom geen woninginbraken, zegt hij nooit mensen in hun persoonlijke levenssfeer te willen aantasten.
Diverse keren belandt hij in een politiecel of moet hij in de bak zitten. Ook krijgt hij psychische stoornissen, waardoor hij heel agressief kan reageren.
Hij vertelt mij dat hij dit leven zat is en zich aan wil melden voor verplicht afkicken.
Als ik de deur van de VAV dicht trek, besef ik wat een rijk leven mij gegeven wordt, waar je eigenlijk niet bij stilstaat.
Als ik het proces-verbaal aan het klaarmaken ben, wordt er door de wachtcommandant assistentie bij de arrestantenzorg gevraagd. Henk is compleet uit zijn dak gegaan en staat te rammen op de deur van zijn VAV. Hij blijkt door de arrestantenbewaker naar een cel gebracht te zijn en gevraagd te hebben of hij mag roken, maar daar is op dat moment geen tijd voor. Als hij vervolgens aan diezelfde bewaker vraagt of hij Piet Kats dan mag spreken, heeft deze gezegd dat ik niet meer aanwezig ben. Henk, zo ontvlambaar als hij is, begint op de deur van zijn cel te timmeren. Dit gebeurt met zo’n kracht dat ze bang zijn dat hij zichzelf ernstig zal verwonden.
Dus moet Henk dan maar naar de isoleercel gebracht worden.
Een dozijn collega’s snelt naar de cellengang, waaronder ikzelf. Op de gang hoor ik dat het om Henk gaat. Ik hoor hem schreeuwen : “Ik sloop jullie allemaal !” De collega’s, die Henk niet kennen en ook niet weten dat het een oude schoolvriend van me is, bereiden zich voor. De schilden worden erbij gehaald en ze bereiden zich voor op een zogenaamde schildprocedure. Hierbij gaan twee collega’s met schilden naast elkaar naar binnen. Ze duwen een verdachte dan met kracht tegen de muur, zodat deze zijn armen en benen niet kan gebruiken. Voordeel is dat zowel de collega’s als de verdachte nagenoeg geen letsel oplopen.
Ik wring mij langs de collega’s heen en ga voor het ruitje van de cel staan. Ik moet vriendjespolitiek toepassen. Ik vraag de collega’s enige afstand te houden, zodat ik even met Henk kan praten. Met grote ogen staan ze me aan te kijken of ik gek geworden ben. Die gestoorde gek zal mij aanvliegen! Ik kijk Henk aan en zeg tegen hem dat hij even op het bankje moet gaan zitten. Henk zijn verwilderde blik verdwijnt en maakt plaats voor tranen. Hij kalmeert en zo mak als een lammetje gaat hij op het bankje zitten. Ik doe de deur open en maak een gebaar naar de collega’s dat ze wel even voor de zekerheid om het hoekje moeten blijven staan. Ik stap de cel binnen en vraag een beetje boos aan Henk waarom hij opeens zich zo gedraagt. Hij biedt zijn excuses aan en belooft dat hij het niet meer zal doen. Ik zeg tegen hem dat ik voor zijn insluiting nog even bij hem langskom en dat hij onder mijn begeleiding op de luchtplaats nog even een sigaret mag roken. Ik stap de cel weer uit en kijk in de verbijsterde gezichten van de collega’s. Wat een prachtig gezicht is dat. Ze begrijpen er helemaal niets van en vragen zich af of ik een soort wonderdokter ben. Nadat ik uitgelegd heb hoe de vork in de steel zit, vraag ik de chef van dienst en de arrestantenverzorger om Henk nog een kans te geven door hem niet in de isoleercel te plaatsen, maar nog even in een gewone cel te laten zitten. Henk houdt zijn woord en kan na een half uur alsnog even een sigaret roken.
Zwijgend kijken we elkaar aan en met een schouderklop neem ik met een rotgevoel afscheid van Henk. Het is zo makkelijk om een oordeel over het uitschot van deze maatschappij te vellen als alles om je heen voorspoedig gaat, maar het zal je kind of je broer zijn.
Wat een wereld van verschil, in onze jeugd heel veel samen opgetrokken, veel dezelfde idealen en dromen, maar ik nu als wetshandhaver en Henk aan de zelfkant van de samenleving.
Gelukkig gaat het nu langzamerhand de goede kant op met Henk, al heeft hij nog wel een lange weg te gaan.