maandag 14 november 2016

Eén van ons





Mijn 100e blog draag ik op aan politieman Louis Cornelissen, helaas te vroeg overleden op 35-jarige leeftijd. Maar ook aan alle hulpverleners en militairen die een maatje verloren hebben.






Eigenlijk zijn wij gestoord, zoals een buurtbewoner ons omschreef toen de trauma-arts iemand opensneed, zijn hart vastpakte en zo ging reanimeren. Wij, de politie, brandweer en ambulance-medewerkers gingen vervolgens ‘gewoon’ door met onze werkzaamheden om alles in gereedheid te brengen.

Gestoord ja, als je als politieagent een levensgevaarlijke crimineel probeert aan te houden en daarbij soms zelf ernstig gevaar loopt. Als je als brandweerman/vrouw een brandend pand binnengaat om iemand te redden, terwijl je zelf het risico loopt om het pand niet levend meer uit te komen. Ambulancemedewerkers die dagelijks geconfronteerd worden met ernstig gewonde slachtoffers en handelen naar hun beste kunnen. Verpleegkundigen, artsen die in de ziekenhuizen soms tegen beter weten in nog een mens proberen te redden. De reddingsdiensten, zoals de KNRM, USAR en reddingsbrigades die in soms moeilijke omstandigheden mensen proberen te redden. Militairen die tijdens een missie in het nauw gedreven worden, moeten vechten voor hun leven en verliezen lijden.

We hebben allemaal één ding gemeen, een sterke onderlinge band en grote saamhorigheid. Die band is ongekend groot, zeker als het erop aankomt. We hebben er voor gekozen, laat dat duidelijk zijn. Je weet dat het fout kan aflopen.

Het verlies van een collega heeft een grote impact op hulpverleners en militairen. Hiermee bagatelliseer ik niet de impact in het bedrijfsleven, waarin ikzelf ook de eerste jaren na mijn school gewerkt heb. Maar dit wereldje is toch heel anders. Je kent vaak je collega’s beter dan je eigen partner. Je hebt samen momenten dat je met elkaar lacht, samen vecht, samen huilt, maar je hebt ook samen soms diepgaande gesprekken. En hoewel we allemaal verschillend zijn, zijn we op sommige momenten één.

We hebben onze handen vol aan de criminaliteit in de wijk achter bureau Zuidplein in het jaar 1998-1999, de Millinxbuurt. De sfeer is uiterst grimmig, zelfs zo erg dat we de opdracht van de leiding krijgen om niet meer alleen deze wijk in te gaan, omdat er signalen zijn dat ze een politieagent ‘koud’ willen maken. Alleen de twee wijkagenten kunnen zich er nog vertonen. En als we er een melding krijgen, gaan we met twee politieauto’s ter plaatse. De politie te paard mogen alleen de wijk in met zware vesten aan.

Er zit één grote man, ik zal hem “Bolle” noemen, achter de bende die de wijk regeert. En Bolle is letterlijk ook heel groot. De rest is bang en doet precies wat hij zegt. Ondanks diverse invallen en inbeslagname van de drugs en het geld, blijft Bolle buiten schot. De stromannen van Bolle worden opgepakt en elke keer gaat Bolle vrijuit. Het plein is steevast bezet door veel bendeleden. Er komt informatie dat diverse zich bewapend hebben en bij een confrontatie op ons zullen gaan schieten.

De sfeer wordt steeds grimmiger. Met spoed worden kogel- en steekwerende vesten besteld om permanent te dragen onder de kleding. We zijn uniek in Nederland binnen de politie, want we kennen alleen de zware vesten op dat moment.
Als bij een melding Bolle zich te buiten gaat aan onze ploegmaatjes, Erik en Louis, is de maat vol. Het wordt spoedassistentie en het hele bureau spoed zich naar buiten. We hebben tekort aan auto’s. Ik heb nog nooit zes man in een Volkswagen Polo zien zitten, maar toen wel. Ik zat namelijk zelf in de kofferbak.

Met groot machtsvertoon hebben we het hele plein leeggeslagen. Bolle verzet zich tot het uiterste, want wil niet gearresteerd worden. Jammer genoeg kenden we toen nog niet de pepperspray dus moeten aan de bak. Met Bolle trekken we ons terug en gaan naar het bureau Zuidplein. Collega’s moeten naar het ziekenhuis met diverse snijwonden, gebroken hand, gebroken neus enzovoort.
En dan heb ik het nog niet over de emotionele schade.
Bolle wordt na een week vrijgelaten en alles begint weer van voor af aan.
Veel collega’s zitten er mentaal flink doorheen. Het heeft een behoorlijke impact op de werkvreugde.

Het is gewoon lekker om eens een paar dagen thuis te zijn en niks te doen.
Op zo’n dag zie ik thuiszittend op de bank opeens een burgerauto van ons bureau de straat inrijden. Deze stopt voor mijn huis en twee collega’s in burger gekleed stappen uit.
Het zijn Henk en Peter, mijn ploegbrigadiers. Ik frons mijn wenkbrauwen en vraag me af wat die komen doen.
Als ze aankomen bij de voordeur, zwaai ik deze open en verwelkom ze lachend. Gezellig, ze komen even een bakkie doen.
Maar hun gezichten staan ernstig en ik begrijp gelijk dat ze niet gezellig een bakkie komen doen.

Ze hebben zeer slecht nieuws. Louis is met zijn motor onder een vrachtwagen terechtgekomen en is overleden. Het is alsof een mes in je ziel snijdt. Eén van ons is er niet meer.
Alles voor de begrafenis wordt in gereedheid gebracht die week. Louis krijgt een koninklijke begrafenis met twee van zijn lievelingsmotoren. Twee Harley’s, in Amerikaanse politie-uitvoering voorop begeleiden de rouwauto. Daarachter een zee van blauw. Ruim 150 politiemensen in uniform lopen na de kerkdienst achter de rouwauto aan. Het is een emotionele plechtigheid. Als ploegleden hebben we Louis op de schouders gedragen naar zijn laatste rustplaats. Ik mag namens de vrouw van Louis nog een dankwoord uitspreken aan het graf. Na afloop gaan we in het centrum bij een café op het terras nog even wat drinken en napraten.

Achter de bar zit een man die behoorlijk aangeschoten is. Ik zit het dichtst bij hem en hoor hem over de politie praten. Naast mij zit John, een beer van een collega, waar je niet mee moet spotten.
Dan hoor ik de man zeggen: “Zo, hebben ze een feestje gehad?” Ik hoor vervolgens de barman zeggen dat er een politieagent is overleden. De man reageert en zegt: “Dat is er gelukkig weer eentje minder”. John zijn ogen vlammen en vraagt aan mij of hij dit wel goed hoorde wat de man zei.
Aan het verschrikte gezicht van de barman zie ik dat deze de bui al ziet hangen. Na John op zijn stoel terug gedrukt te hebben, ga ik samen met een collega naar de man toe en verzoeken hem dringend om afscheid te nemen van zijn bier. De barman is het roerend met ons eens en vloekend verlaat de man het café en verdwijnt. En dat was voor dat moment het beste ook, want je praat niet zo over één van ons.

De Millinxbuurt wordt op een opmerkelijke wijze geschoond. Een grote verhuisvrachtwagen, bestuurd door twee collega’s van het IBT komt de Millinxbuurt binnengereden. Onder toeziend oog van de nietsvermoedende nieuwsgierige raddraaiers gaat de laadklep open. Het lijkt of de vrachtwagen barstensvol staat met verhuisdozen. Maar schijn bedriegt. Achter één laagje lege verhuisdozen staan dertig collega’s in vol ornaat. Als de laadklep halverwege staat roept de IBT docent “Hij blijft hangen!”. De dozen vliegen alle kanten eruit en de collega’s stormen eruit. Op het zelfde moment grendelen de Mobiele Eenheid en politie te paard de wijk compleet af.
Werkelijk alle bewoners die zich op het plein en in de woningen bevinden worden opgepakt. Bussen worden ingezet om ze allemaal te vervoeren. De woningen worden direct allemaal leeg gehaald en op last van de burgemeester gesloten.

Het is genoeg geweest. Bolle en zijn handlangers worden voorlopig achter slot en grendel gezet en mogen niet meer terugkeren in de Millinxbuurt. De halve Millinxbuurt wordt gesloopt en de rest gerenoveerd. Het heeft geholpen, momenteel is het een keurige wijk. Niets doet meer herinneren aan die nare tijd.

Louis heeft het jammer genoeg niet meer mee kunnen maken.

Hij blijft één van ons, voor altijd.



Volgende blog 5/12