Hoog
energetisch letsel kan desastreus zijn. Dat klinkt heel moeilijk, maar vrij
vertaald betekent het dat een ‘eenvoudige’ aanrijding levensgevaarlijk kan zijn.
“Oh, niks aan de hand hoor!” wordt mij gezegd als ik ter plaatse kom.
Ik krijg een
melding van een aanrijding, waarbij een auto een voetganger op de voetgangersoversteekplaats
(zebra) heeft geschept. Het valt mee, volgens de melder.
Als ik ter
plaatse ben, zie ik een auto staan waarvan de motorkap is gedeukt en de
voorruit verbrijzeld. Ik zet mijn motor neer en vraag direct waar het
slachtoffer is. De man die ik aanspreek, wijst naar een forse man die op straat
zit en druk aan het praten is met iemand. Onmiddellijk loop ik naar hem toe en
vraag hoe het met hem gaat. “Het gaat prima, niks aan de hand hoor” zegt hij. Maar
gezien de enorme klap die het geweest moet zijn, vraag ik om een ambulance. Intussen
vraag ik de man om zijn gegevens, maar ik verzoek hem met klem om niet teveel
bewegingen te maken met zijn nek en lichaam. Als ik de schade bekijk, verwondert
het me dat hij er zo springlevend bij zit.
Maar schijn
bedriegt, want bij een dergelijke botsing komt heel veel energie vrij die diep
in het lichaam kan doordringen.
Voordat de
ambulance arriveert, praten we gezellig en ontspannen over van alles en nog
wat.
Als de
ambulance ter plaatse komt besluit het ambulancepersoneel om hem te ‘planken’. Hij
wordt stevig vastgesnoerd, zodat hij geen vin kan verroeren. De man vindt het
eigenlijk allemaal niet nodig en sputtert nog een beetje tegen. We tillen hem
gezamenlijk op de brancard en zo gaat hij de ambulance in.
Voor de
zekerheid laat ik de collega’s van de VOA (verkeersongevallenanalyse) onderzoek
doen op de plaats van het ongeval en alle sporen vastleggen. Ik hoor de
bestuurder als verdachte. Als ik klaar ben, maak ik op het bureau een eenvoudige
mutatie aan in het systeem met de gegevens van het slachtoffer en de
bestuurder. Bij de opmerkingen noteer ik dat ik de rest morgen zal klaarmaken.
’s Avonds om
23:00 uur gaat mijn telefoon. Het is de chef van dienst. Hij vertelt dat er
weinig informatie van de aanrijding in het systeem staat. Alleen de personalia
van de betrokkenen. Verbaasd vraag ik waarom hij mij zo laat daarover belt. De
woorden die hij vervolgens zegt, slaan in als een bom. Het slachtoffer is overleden.
Ik schreeuw haast door de telefoon: “Wat? Dat kan toch niet!”
Maar toch is
het waar. Het slachtoffer is bij aankomst in het ziekenhuis onwel geworden,
gereanimeerd en met spoed geopereerd. Hij bleek ernstige inwendige bloedingen te
hebben gekregen en overleed ondanks onmiddellijk ingrijpen.
Ik slaap die
nacht slecht. Ik kan het maar niet geloven.
Politieagenten
beledigen is aan de orde van de dag. De meningen over wat belediging is, lopen soms uiteen. Maar het woord “kanker” met
alle aanvullingen erbij vind ik vreselijk. Soms wens ik de beledigers toe om het eens te ervaren wat die vreselijke
ziekte teweeg brengt, door een werkstraf op de afdeling Oncologie van een
ziekenhuis.
Tijdens een surveillance,
’s avonds laat in het donker, zien mijn collega Arno en ik een groep jongelui ‘hangen’
onder de overkapping van een laad/losplaats van een supermarkt. Eén van de
jongens staat te urineren tegen de muur van de supermarkt. Als we keren, zien we de groep uiteenstuift, maar de
urinerende jongeman hebben we te pakken. Deze wordt voorzien van een rijksbeloning.
Terwijl we hem staan op te schrijven, staat één van de andere jongens een stuk
verderop te schreeuwen, in het bijzijn van zijn vrienden. Hij is het kennelijk
niet met de gang van zaken eens. De woorden die hij gebruikt zijn ver beneden
peil en zijn duidelijk hoorbaar gericht tegen ons. Het woord “kanker” wordt
veelvuldig gebruikt en natuurlijk doet hij dit buiten bereik van ons. Zo’n held
is het wel.
Mijn nekharen
gaan overeind staan en ik ben vastbesloten om hem te pakken. Ik kan nog net
niet de gedachten van Arno lezen, maar aan zijn gezicht te zien denkt hij er
hetzelfde over.
Als we klaar
zijn met de bekeuring lopen we in de richting van onze belediger.
Deze zet het op
een lopen en rent naar de hoek van de supermarkt. Daar staat onze held, achter
een muur en om het hoekje kijkend. We verzinnen een list. Ik roep naar Arno dat
we een spoedmelding krijgen. We rennen samen naar de politieauto en vertrekken
met ‘toeters en bellen’.
Met een omweg
parkeren we onze auto aan de andere kant en we lopen behoedzaam het winkelcentrum
op. Onze belediger blijkt nog steeds op dezelfde hoek te staan, kennelijk toch
niet helemaal zeker van zijn zaak. Hij kijkt steeds om de hoek heen. Nu komen
we echter van de andere kant aanlopen. Arno stoot me aan en grijnst van
oor tot oor. Ik fluister dat ik hem zal verrassen en sluip naar hem toe.
Als ik
vlak bij hem ben, roep ik hard: “Joehoe,
hier zijn we!” Hij schrikt zich rot, is even uit het veld geslagen en zet het
dan op een lopen. Na gezellig een stukje
meegrend te hebben, vraag ik hem te stoppen. Bij het naar achteren kijken, ziet
hij een betonnen paaltje in het wegdek over het hoofd. Hij knalt ertegenaan en
smakt op het wegdek. Met geschaafde knieën en armen en een geschaafd gezicht
wordt hij door mij geboeid. De grote mond is voorbij. Jammerend zit hij
achterin onze politieauto. Ik moet u eerlijk bekennen dat we ons lach niet in
konden houden, onderweg naar het bureau. Mijn gevoel voor medelijden en emphatie is ver te zoeken. Op het politiebureau wordt hij nagekeken door de politiearts.
Zoals bij elke minderjarige mogen de ouders hun kind op komen halen op het politiebureau. Nadat het proces-verbaal van belediging klaar is wordt de jongen in vrijheid gesteld. In de hal van het politiebureau ontmoet ik de ouders. In plaats van een boze blik naar hun zoon krijg ik een boze blik. Wat hebben wij gedaan met hun zoon? Diverse keren probeer ik de situatie uit te leggen, maar helaas. Ik wens ze een prettige dag, veel succes en loop weg. Sommigen valt geen eer aan te behalen.
volgende blog 22/08