U kent waarschijnlijk wel het ‘onderbuikgevoel’. Daar bedoel ik mee dat je bij het zien van sommige mensen of situaties een onheilspellend gevoel hebt. Ieder mens heeft dat in zich, een soort radar die waarschuwt. Dit verschilt natuurlijk wel per persoon. Wat we vervolgens als mensen doen is de situatie bagatelliseren. Het zal wel niet zo zijn. Ik heb het verkeerd gezien. Je schudt je hoofd en gaat verder.
Sinds de campagne van 112 en 0900-8844 lijkt het wel of de burgers vrees hebben om 112 te bellen. Er wordt veel te weinig 112 gebeld bij verdachte situaties.
Rob rijdt met zijn vrachtwagen op een rondweg in de regio. Het is ongeveer 05:00 uur en het begint al licht te worden. Net achter het stuur en nog een beetje slaperig neemt hij de rotonde bij de A weg. Tijdens het nemen van de rotonde beschijnen de koplampen van zijn vrachtwagen het riet langs de sloot, die naast de rotonde ligt. In een flits meent Rob een reflector van een fiets waar te nemen en ziet dat het riet op die plek verbogen is.
Rob rijdt door, maar de situatie houdt hem wel bezig. Volgens mij lag daar toch echt een fiets en was het riet verbogen, denkt Rob. Misschien heeft opgeschoten jeugd een fiets in de sloot gegooid. Het zal wel niets zijn. Ik ga hier de politie niet voor bellen.
Inmiddels rijdt Rob op de autosnelweg in de richting van het zuiden en is hij een half uur verder. Maar de situatie blijft aan hem knagen en het stemmetje in zijn hoofd schetst een ander scenario.
Stel je voor dat er iemand in de sloot is gereden die nacht en daar nu nog ligt. Dat zou zomaar eens kunnen. Rob neemt een cruciale beslissing, hij belt 112.
De meldkamer hoort het verhaal van Rob aan. Rob excuseert zich nog eens dat hij misschien spoken ziet en misschien wel helemaal voor niets belt, maar de centralist van de meldkamer neemt de melding serieus en stuurt een politieauto.
Als mijn collega Erik en ik ter plaatse komen zien we inderdaad op de rotonde dat het riet verbogen is en bij het uitstappen zien we een fiets in het riet liggen. Tot mijn grote schrik zie ik een arm in het water. Tegelijkertijd brult Erik dat er iemand in het water ligt. Ik vraag Erik om de meldkamer te roepen voor assistentie, gooi mijn jas uit, doe mijn koppel af en ga door het riet naar de persoon toe. Half in de sloot, met het water tot de borst, zit een jongen. Ik schat hem rond de 16 jaar oud. Ik denk dat hij al overleden is, zo bleek is zijn gezicht. Ik stap naast hem in de sloot en pak hem onder zijn oksels om hem eruit te trekken. Hij kreunt, slaat zijn ogen op en kijkt me aan. Wat ben ik ontzettend blij dat hij nog leeft. Erik heeft inmiddels om een ambulance gevraagd en een extra politieauto ter assistentie. Omdat de kleding van de jongen helemaal gevuld is met water krijg ik hem er niet alleen uit. Erik stapt ook in de sloot en samen proberen we hem eruit te krijgen. Echter zijn beide benen van de jongen ver in de modder gezakt dus hoe harder we trekken, hoe meer we zelf in de modder zakken. Het lukt niet.
We verzoeken met spoed de brandweer ter plaatse en met vereende krachten krijgen we de jongen uit de sloot. Achteraf blijkt dat zijn lichaamstemperatuur zover was gedaald dat het geen uur langer had moeten duren.
Als de jongen met de ambulance vertrekt naar het ziekenhuis staan we nog even na te praten met de collega’s. We zien er werkelijk niet uit en stinken een uur in de wind naar de modder uit de sloot. De brandweercollega’s bieden ons een gratis douche aan en spuiten de modder van onze kleding. Nadat we een zeil over de stoelen van de politieauto hebben gelegd rijden we terug naar het bureau. Met kleding en al stap ik onder de douche om het eerst warm te krijgen.
Als ik klaar ben en achter mijn computer zit, bel ik eerst Rob op. Ik doe verslag van het hele incident en complimenteer hem met zijn alertheid en het feit dat hij het ‘gedurfd’ heeft om 112 te bellen. Rob wordt later door ons in het zonnetje gezet, in het bijzijn van zijn werkgever.
De jongen bleek veel alcohol gedronken te hebben op een feestje. Vermoedelijk is hij op weg naar huis de sloot ingereden. Door de zuigende werking van de modder en het forse alcoholgebruik kon hij niet meer op eigen kracht uit de sloot komen. Lijdzaam moest hij wachten…. Tot in dit geval Rob voorbij kwam.
Schroom niet 112 te bellen bij je ‘onderbuikgevoel’.
112 daar red je levens mee, maar vang je ook boeven mee.
maandag 22 juni 2015
maandag 8 juni 2015
‘Zorgelijke’ vernieling
Van de dienstdoende politiemensen wordt verwacht
dat ze in de nachtelijke uren op surveillance zijn in tegenstelling tot overige
hulpdiensten die meldingen afwachten. Als mensen een probleem hebben, bellen ze
de meldkamer en wordt de politie, die zijn immers toch op straat, erbij
geroepen. We krijgen soms de gekste meldingen, waarvan je afvraagt of dat wel
tot de taak van de politie behoort. Maar ’s nachts een handje helpen is geen
probleem.
In de zorg verbaas (en verwonder) ik me soms hoe de bezetting is in ‘huizen’. Dikwijls 's nachts met twee medewerkers, die het vuur uit de sloffen lopen, voor de zorg van een heel huis. Als er dan ook nog meer incidenten zijn, kunnen ze een langdurig incident zeker niet behappen en wordt de politie erbij geroepen.
De centralist van de meldkamer wordt gebeld door een medewerker van een groot verzorgingstehuis met het verzoek om hulp. Ze kunnen een bewoonster van in de tachtig jaar niet meer van het toilet krijgen. Ze is in de toiletpot gevallen en zit muurvast. Ook met hulp van de andere medewerker lukt dit niet. Daar komt nog bij dat er een aantal bewoners zijn die snel zorg nodig hebben, dus de nood is hoog. De medewerkers van het verzorgingstehuis kunnen niet net als bij ons ‘even’ om assistentie vragen.
Wij krijgen de melding en ik kijk mijn collega Louis aan. Dat hebben wij weer, moeten twee mannen gaan sjorren aan een oude vrouw.
Maar in dit soort gevallen bedenk ik me dat het wel mijn moeder geweest had kunnen zijn. Jammer genoeg leeft ze niet meer, maar ik zou hier ook alles voor doen.
Aangekomen bij het verzorgingstehuis blijkt het arme vrouwtje naar het toilet te zijn gegaan en daar in gevallen te zijn. De WC bril staat op dat moment omhoog. Het oude uitgemergelde besje zit dwars op het toilet met haar heupen klem onder de rand van de toiletpot en kermt van de pijn.
Discreet leg ik een handdoek over haar blote benen heen. Louis probeert haar voorzichtig op te tillen, terwijl ik haar probeer een slag te draaien, maar het lukt voor geen meter. Ik vraag de medewerker om een fles afwasmiddel en smeer haar heupen daarmee in, in de hoop dat dit als een soort glijmiddel werkt. Maar dit helpt helaas ook niet.
Het duurt me allemaal veel te lang en daarbij moet ik zeggen dat je het behoorlijk benauwd krijgt van met z’n tweeën werken in een klein kamertje met bijbehorende luchten. Ik zeg tegen Louis dat ik een radicale oplossing heb en zo terugkom.
Uit de gereedschapskist van onze surveillancebus haal ik een hamer, een grote schroevendraaier en twee veiligheidsbrillen en haast me terug. Ik zie nog de gezichten van Louis en de medewerkers van het verzorgingstehuis, als ik met een veiligheidsbril op mijn neus terugkom. Wat gaat hij in vredesnaam doen? Ik vraag een deken aan de medewerkers die ik, met nog steeds vragende ogen, aangereikt krijg. Ik vertel hen dat ik de toiletpot aan één kant kapot ga slaan. De medewerker probeert het oude vrouwtje gerust te stellen. Zij zegt dat de hamer haar niet zal raken en de politie haar echt geen pijn zal doen. Eén van de medewerkers geef ik de andere veiligheidsbril en ik verzoek haar de deken als een scherm omhoog te houden ter bescherming van eventuele splinters. Louis ondersteunt de oude vrouw met beide armen en kruipt achter de deken weg. Ik vang nog even een glimp op van zijn misprijzende blik op zijn gezicht. Ik lig in een deuk als ik zijn gezicht achter de deken zie verdwijnen.
Met een paar ferme tikken op de schroevendraaier sla ik op een aantal punten het keramiek kapot om te zorgen dat ik met de hamer niet gelijk de hele pot aan gruzelementen sla.
Dan geef ik een grote klap aan de binnenkant van de pot. Een grote hap springt van de toiletpot af en het vrouwtje is bevrijdt. Louis tilt haar omhoog en loopt de kamer in en legt haar op bed.
We worden hartelijk bedankt door de medewerkers voor de hulp, maar ook grappend voor de vernieling van de toiletpot.
Als we in de auto stappen kijken we elkaar aan en barsten in lachen uit. Louis vertelt het Spaans benauwd gehad te hebben achter de deken, vooral door de warmte en de geuren. Hij had al diep respect voor het verzorgend personeel, maar nu helemaal. Hij weet vanaf nu zeker dat hij nooit in een verzorgingstehuis zou gaan werken.
In de zorg verbaas (en verwonder) ik me soms hoe de bezetting is in ‘huizen’. Dikwijls 's nachts met twee medewerkers, die het vuur uit de sloffen lopen, voor de zorg van een heel huis. Als er dan ook nog meer incidenten zijn, kunnen ze een langdurig incident zeker niet behappen en wordt de politie erbij geroepen.
De centralist van de meldkamer wordt gebeld door een medewerker van een groot verzorgingstehuis met het verzoek om hulp. Ze kunnen een bewoonster van in de tachtig jaar niet meer van het toilet krijgen. Ze is in de toiletpot gevallen en zit muurvast. Ook met hulp van de andere medewerker lukt dit niet. Daar komt nog bij dat er een aantal bewoners zijn die snel zorg nodig hebben, dus de nood is hoog. De medewerkers van het verzorgingstehuis kunnen niet net als bij ons ‘even’ om assistentie vragen.
Wij krijgen de melding en ik kijk mijn collega Louis aan. Dat hebben wij weer, moeten twee mannen gaan sjorren aan een oude vrouw.
Maar in dit soort gevallen bedenk ik me dat het wel mijn moeder geweest had kunnen zijn. Jammer genoeg leeft ze niet meer, maar ik zou hier ook alles voor doen.
Aangekomen bij het verzorgingstehuis blijkt het arme vrouwtje naar het toilet te zijn gegaan en daar in gevallen te zijn. De WC bril staat op dat moment omhoog. Het oude uitgemergelde besje zit dwars op het toilet met haar heupen klem onder de rand van de toiletpot en kermt van de pijn.
Discreet leg ik een handdoek over haar blote benen heen. Louis probeert haar voorzichtig op te tillen, terwijl ik haar probeer een slag te draaien, maar het lukt voor geen meter. Ik vraag de medewerker om een fles afwasmiddel en smeer haar heupen daarmee in, in de hoop dat dit als een soort glijmiddel werkt. Maar dit helpt helaas ook niet.
Het duurt me allemaal veel te lang en daarbij moet ik zeggen dat je het behoorlijk benauwd krijgt van met z’n tweeën werken in een klein kamertje met bijbehorende luchten. Ik zeg tegen Louis dat ik een radicale oplossing heb en zo terugkom.
Uit de gereedschapskist van onze surveillancebus haal ik een hamer, een grote schroevendraaier en twee veiligheidsbrillen en haast me terug. Ik zie nog de gezichten van Louis en de medewerkers van het verzorgingstehuis, als ik met een veiligheidsbril op mijn neus terugkom. Wat gaat hij in vredesnaam doen? Ik vraag een deken aan de medewerkers die ik, met nog steeds vragende ogen, aangereikt krijg. Ik vertel hen dat ik de toiletpot aan één kant kapot ga slaan. De medewerker probeert het oude vrouwtje gerust te stellen. Zij zegt dat de hamer haar niet zal raken en de politie haar echt geen pijn zal doen. Eén van de medewerkers geef ik de andere veiligheidsbril en ik verzoek haar de deken als een scherm omhoog te houden ter bescherming van eventuele splinters. Louis ondersteunt de oude vrouw met beide armen en kruipt achter de deken weg. Ik vang nog even een glimp op van zijn misprijzende blik op zijn gezicht. Ik lig in een deuk als ik zijn gezicht achter de deken zie verdwijnen.
Met een paar ferme tikken op de schroevendraaier sla ik op een aantal punten het keramiek kapot om te zorgen dat ik met de hamer niet gelijk de hele pot aan gruzelementen sla.
Dan geef ik een grote klap aan de binnenkant van de pot. Een grote hap springt van de toiletpot af en het vrouwtje is bevrijdt. Louis tilt haar omhoog en loopt de kamer in en legt haar op bed.
We worden hartelijk bedankt door de medewerkers voor de hulp, maar ook grappend voor de vernieling van de toiletpot.
Als we in de auto stappen kijken we elkaar aan en barsten in lachen uit. Louis vertelt het Spaans benauwd gehad te hebben achter de deken, vooral door de warmte en de geuren. Hij had al diep respect voor het verzorgend personeel, maar nu helemaal. Hij weet vanaf nu zeker dat hij nooit in een verzorgingstehuis zou gaan werken.