Copyright
Copyright P.Kats. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd worden en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.
maandag 29 september 2014
Bekende Nederlander
Bekende Nederlanders, ik heb ze menig keer gehad. Niet alleen met een begeleiding, maar ook in bekeuringsituaties. Sommigen van hen denken boven de wet te staan. Zij worden in het dagelijks leven waarschijnlijk zelden tegengesproken in hun functie. Ook niet door een motoragent. Maar het ergste vinden ze het als je ze niet herkent.
Op de snelweg zie ik een luxe sportauto, met een hogere snelheid dan toegestaan, rijden in de richting van Dordrecht. Nou zijn er meerdere wegen die naar Rome leiden, dus rijd ik op de parallelbaan mee op mijn dienstmotor. Op het stuk van de A15, pal gelegen naast de A16, rijd ik op gelijkblijvende afstand met de auto mee en klok de snelheid op 155 kilometer per uur. Na correctie blijft er nog 142 kilometer per uur over, toch een overschrijding van 42 kilometer per uur boven de maximum snelheid van 100 kilometer per uur. Bij de samenvoeging van beide rijkswegen, ter hoogte van Hendrik-Ido-Ambacht, kom ik naast de genoemde auto te rijden en geef de bestuurder een teken tot volgen. De man, met een gebruind gezicht en donkere zonnebril, kijkt me aan en maakt met zijn hoofd een gebaar van “wat moet je nou?” Ik wijs nogmaals dat hij me moet volgen, maar hij blijft op de rijstrook voor rechtdoor rijden, zodat ik hem enigszins door af te remmen moet dwingen om de afrit naar het tankstation te nemen. Ik zie dat hij met zijn armen zit te gebaren, hij heeft er duidelijk geen zin in.
Ik laat hem volgen naar de parkeerplaats van het tankstation en spreek hem aan. Hij stapt uit en al direct voordat ik hem aanspreek, begint hij al te zeuren of ik hem niet normaal langs de kant kan zetten. Hij vindt mij agressief overkomen en wenst zo niet behandeld te worden. Ik wens hem eerst een goedenavond en leg uit dat ik toch erg duidelijk ben geweest met het geven van mijn tekens. Ik vraag hem naar zijn rijbewijs, maar hij verklaart dat hij dit niet bij zich heeft. Ook een ander legitimatiebewijs kan hij niet tonen. Na herhaaldelijk mij in de rede te vallen, vertel ik hem duidelijk dat ik eerst de reden van staandehouding wil vertellen.
Ik vertel dat ik hem een bekeuring wil geven in verband met een overschrijding van de maximum snelheid en ik daarom een origineel legitimatiebewijs in handen wil hebben.
De arrogantie druipt van het gezicht van de man af, die kennelijk niets, maar dan ook echt niets, van een agent wil horen.
Ik pak mijn opschrijfboekje en vraag naar zijn naam. Vol ongeloof, kennelijk vraag ik iets volslagen vreemds, vraagt hij aan mij of ik hem niet herken. Ik antwoord ontkennend en vraag nogmaals naar zijn naam. Opnieuw vraagt hij of ik echt niet weet wie hij is. Ik begin me te irriteren en zeg tegen hem dat, als hij niet onmiddellijk begint met het opgeven van zijn naam, ik hem ga aanhouden en op het bureau wel uitzoek wie hij echt is.
Hij zegt: “Ik ben Bob de Man (gefingeerd) voetballer van club X! Ken je mij niet?”.
Ik kijk hem aan en zeg: “Ik ben Piet Kats van de politie, ken je mij niet? “.
Hij kijkt me met een verbaasd gezicht aan, is even perplex en loopt vervolgens rood van kwaadheid aan. “Je doet gewoon of je me niet herkent!” roept hij uit.
Ik antwoord dat ik totaal niet van voetbal houd, dus hem helaas ook niet herken en liever heb dat hij zijn zaakjes op orde heeft.
Nadat ik zijn personalia heb opgeschreven vraag ik via de portofoon om de gegevens van de bestuurder te controleren. Ik deel de collega tevens mede dat mijnheer zegt dat hij een bekende voetballer is. De collega vraagt of ik daadwerkelijk ‘de ‘ Bob de Man heb staande gehouden. Het zou best kunnen is mijn antwoord, maar ik ken hem in ieder geval niet.
Bob, die dicht naast me staat en hoort wat de collega zegt, roept uit dat aan de andere kant van de lijn gelukkig een voetbalkenner zit die tenminste weet wie hij is.
Hij roept het uit: “Zie je nou wel dat ik het ben!”. Ik vertel hem dat ik alleen nog steeds niet weet wie er voor me staat en dat hij wel kan zeggen dat hij de sultan van Brunei is, maar dit nog altijd niet te controleren is.
Helaas ben ik in het verleden meerdere keren in dit soort grappen getrapt.
Het praten van Bob gaat over in schreeuwen. Ik vraag hem hoe professioneel hij zich kan gedragen, zeker een vermeende topvoetballer, die miljoenen verdient en zich op deze manier gedraagt.
Dan word ik het zat. Ik vertel hem op mijn manier dat hij zich normaal moet gaan gedragen.
Ik geef hem twee opties. Of hij werkt mee en rijdt achter mij aan terug naar Rotterdam en laat iemand zijn legitimatiebewijs naar het politiebureau brengen.
Of hij werkt niet mee en frommel ik hem in een politiebus. Dan mag hij via de ‘artiesteningang’ het politiebureau binnen.
Hij vraagt mij of ik hem uitdaag, maar kennelijk zegt mijn gezichtsuitdrukking genoeg. Hij kiest eieren voor zijn geld en zegt mee te werken door achter mij aan te rijden naar het politiebureau. Terloops belt hij nog even zijn vriendin en ‘schreeuwt’ dat zij onmiddellijk zijn legitimatiebewijs MOET komen brengen. Hoofdschuddend stap ik op mijn motor. Ik behandel mijn hond nog niet op deze manier.
Op het bureau werd er natuurlijk hard gelachen om het feit dat ik niet eens wist dat Bob een bekende voetballer was. Bob zijn vriendin kwam uiteindelijk het legitimatiebewijs brengen en hij kreeg zijn gele briefje. De bekeuring was een haar uit zijn hoofd. Het ergste was die agent op de motor, die niet wist wie hij was en die hem, Bob de Man, zo onnodig lang ophield.
(Volgende blog verschijnt op 13 oktober)
maandag 15 september 2014
‘Ik heb ‘m!”
Je wordt er soms niet goed van. Meldingen van aanrijdingen, waarbij de veroorzaker is doorgereden. De mentaliteit van bestuurders is dikwijls ver beneden peil. Dit wordt mede veroorzaakt door de zogenaamde no-claim regeling, waardoor de veroorzaker van een aanrijding stijgt in premie. Maar het meest schrijnende is wanneer men een aanrijding met letsel veroorzaakt en het slachtoffer in hulpeloze toestand achterlaat.
Vannacht ben ik brigadier van dienst en neem ik Pieter mee. Pieter is directeur van een basisschool en wil graag een dienst meedraaien om het politiewerk van dichtbij mee te maken. Uiteraard kan ik hem niet beloven dat het een spannende dienst gaat worden. Aan het begin van elke dienst weet je nooit wat je te wachten staat, een ogenschijnlijk saaie dienst kan uitmonden in een gevecht voor je leven. Ik geef aan Pieter een steek/kogelwerend vest, om onder zijn trui te dragen.
Bij aanvang van een dienst hebben we altijd een briefing, waarbij de belangrijkste problemen besproken worden en aandachtspunten aan de orde komen die mogelijk in de komende dienst gaan spelen. Hierbij moet je denken aan overlastgevende plekken of personen in de wijk en kentekens van verdachte voertuigen die getoond worden met alle informatie erbij.
Pieter zit in ieder geval al met grote ogen te kijken naar het scherm, want zo op het eerste gezicht lijkt het wel of het tijdens deze dienst oorlog wordt.
We nemen diverse meldingen voor onze rekening van geluidsoverlast, waarbij de muziek wel erg hard staat. Zo komen we ook terecht bij een (meiden)studentenfeest en worden we ingesloten door een hele horde meiden die met ons op de foto willen. We vragen de hoofdbewoner om de muziek wat zachter te zetten, anders volgt een proces-verbaal en ‘vluchten’ de woning uit.
Dan volgt een melding van een huiselijk geweld, waarbij een vrouw door haar ex-man tot bloedens toe geslagen is. We stappen de woning binnen en zien veel bloed. De vrouw is hevig toegetakeld en haar ex-man heeft de woning inmiddels verlaten. Als we met haar staan te praten hoor ik gestommel in het trappenhuis. Ik vlieg langs Pieter heen en zie nog net dat een manspersoon, die voldoet aan het signalement van de ex-man, voorbij loopt. Hij bleek zich bij onze komst verstopt te hebben boven in het trappenhuis en wilde nu ontsnappen. Ik ‘frommel’ hem tegen de muur met enige dwang en plaats hem in de boeien. Het verbaasde hoofd van Pieter verschijnt bij de voordeur. “Ik heb ‘m!” roep ik naar hem.
Na de nodige administratie is het al 03.00 uur als in het centrum in Rotterdam een melding valt van een auto, die met hoge snelheid, een meisje geschept heeft. Het meisje is op de motorkap van de auto terecht gekomen, daarna door de lucht gevlogen en op het wegdek gesmakt. De bestuurder rijdt door en laat het meisje zwaar gewond achter. Veel getuigen hebben het ongeval zien gebeuren en zijn in shock. Het moet er vreselijk uit zien. Door de politiemensen en de meldkamer wordt alles op alles gezet om de bestuurder te pakken. Wat je dan ziet is dat de meldkamer overspoelt wordt met informatie van veel bellers, die allemaal zeker weten wat voor auto ze gezien hebben. Het zou moeten gaan om een zwarte Mercedes met taxikentekenplaten, een donkere BMW met een Belgisch kenteken of een zwarte Audi. Het traumateam arriveert met de traumaheli en er wordt voor het leven gevochten van het meisje. Mijn eerste reactie tegen Pieter is dat ik die graag zou willen pakken. Maar waar moet je gaan zoeken als niet eens bekend is wat voor type auto het is en onbekend is wat het kenteken is? Nou geloof me, ik heb die nacht nog nooit zoveel donkere BMW's, Mercedessen en Audi's voorbij zien rijden.
Uit ervaring weet ik
wel dat, wanneer iemand geschept is, meestal de voorruit verbrijzeld wordt van
de auto. Er moeten dus duidelijk sporen zijn op de auto van een aanrijding. We nemen een tactische
positie in en wachten af. Geduld is een schone zaak, hoewel lang wachten voor
een politieagent best moeilijk is, omdat je graag in beweging bent.
Na anderhalf uur
wachten besluiten we om onze positie te verlaten, maar toch blijft het aan me
knagen. Ik heb het vermoeden dat hij zich ergens verborgen heeft en straks zijn
schuilplaats zal verlaten. Na een korte pitstop besluit ik om even naar het
centrum te rijden en van de plaats van het ongeval een denkbeeldige richting te
bekijken. Ik verplaats mij in de verdachte en bedenk waar ik in paniek naar toe
gereden zou zijn. We rijden richting de havens en rijden daar een rondje. Ik besluit ik om toch weer even naar onze eerste positie te rijden, omdat de
ochtend begint te gloren en ik het vermoeden heb dat de
bestuurder, voordat het licht wordt, uit zijn schuilplaats komt.
Op weg naar deze
positie waan ik spoken te zien. Ik geloof niet in toeval, maar ons komt een
donkere auto tegemoet, waarvan ik toch echt meen in het licht van de straatlantaarn te zien dat de voorruit verbrijzeld
is. Tijdens het passeren geef ik Pieter een enorme stomp en ik schreeuw: “Dat
is ‘m!!” Pieter zit me met grote ogen aan te kijken als ik een enorme ruk aan
mijn stuur geef en de dienstauto met gillende banden draai. Mijn adrenalinepeil
wordt torenhoog en ik zet de achtervolging in. De bestuurder rijdt als een
waanzinnige, maar wordt beperkt in zijn zicht door de verbrijzelde ruit. Zijn
hoofd steekt door het geopende portierraam en op die manier bestuurt hij de
auto. Ik zeg tegen Pieter dat hij zich moet voorbereiden op een achtervolging,
waarbij ik mogelijk de auto ga rammen. Ik ben vastbesloten om, hoe dan ook, de
bestuurder tot stoppen te dwingen. Het kan me op dat moment niet schelen of ik
de hele dienstauto aan gort rijd, als we hem maar kunnen aanhouden. Ik zie dat
Pieter zich met beide handen krampachtig aan de deurgreep en middenconsole
vasthoudt.
Nadat ik het zwaailicht,
de sirene en het stopbord heb aangezet lijkt de bestuurder zachter te gaan rijden
en een parallelweg op te rijden. Ik ga links naast hem rijden en dwing hem de parallelweg op. Maar plotseling stuurt hij naar links en wil
toch weer de hoofdrijbaan oprijden. Ik snijd hem echter af en wacht op de
botsing, maar hij geeft zich gewonnen en rijdt de parallelweg op, langzaam
rijdend. Ik volg hem opnieuw en weet mij weer links van de auto te wringen en
snijd hem opnieuw. We hebben oogcontact en woest kijk ik de bestuurder aan. Hij
stopt en zet hem in een parkeervak. Omdat ik niet zeker weet of hij weer gaat
rijden, rijd ik een klein stukje achteruit en zet groot licht op de
auto. Ik pak de megafoon en schreeuw dat hij de sleutels van het voertuig naar
buiten moet gooien en beide handen naar buiten moet steken. Gedwee volgt hij
mijn instructies op. Ik geef Pieter wederom een stomp en sommeer dat hij onmiddelijk uit moet stappen en op afstand moet gaan staan. Dan spring ik uit de auto, benader de bestuurder en grijp beiden
handen stevig vast. Uiteindelijk trek ik hem uit zijn auto, boei hem en leg hem
op de grond. Het eerste wat de verdachte zegt is dat het hem spijt dat hij
doorgereden is na de aanrijding met het meisje, maar dat hij in paniek was. Ik
ruik een sterke dranklucht en weet eigenlijk al voldoende.
Dan pas komt het besef
dat het misschien handig is om de meldkamer te roepen. Ik geef een urgente
spraakoproep aan de meldkamer. Kok, van de meldkamer vraagt: “10.10 met een
urgente spraakoproep!”. Al hijgend zeg ik: “Meldkamer, ik heb ‘m!” Het blijft
even stil, maar Kok snapt onmiddellijk waar ik het over heb. Hij vraagt of ik
de auto staande heb en de verdachte aangehouden heb, waarop ik bevestigend
antwoord. Hij vraagt of ik er zeker van ben dat ik de juiste verdachte gevangen
heb, waarop ik antwoord dat ik mijn schoen opvreet als het niet waar is.
Inmiddels is Pieter ook
uit de dienstauto gekomen en komt bij mij staan. Hij glundert ver tot over zijn
oren en vindt het helemaal geweldig. Dan komen overal de
‘toeters en bellen’ vandaan. Boudewijn, de chef van dienst, is als eerste ter
plaatse en feliciteert me. Het begint op een reünie te lijken, want zelfs
Wobbe, de chef van dienst van district Oost komt ter plaatse en feliciteert me
ook. We zijn blij met z’n allen dat de verdachte gevangen is, het maakt op zo’n
moment totaal niet uit welke collega het doet. De buurtbewoners zijn overigens niet zo blij, want er steken veel verwarde hoofden uit de ramen.
Duidelijk is te zien
waar het meisje de auto geraakt heeft. Haar lange haren zitten als stille
getuigen in de versplinterde ruit. Deze zijn door het breken van de voorruit
uit haar hoofd getrokken. Inmiddels is het 06:30
uur als de auto van de verdachte door de takeldienst wordt opgehaald voor een
reconstructie op de plaats van het ongeval. Pieter rijdt met Boudewijn mee om
getuige te zijn van de reconstructie. Na afloop krijg ik van Pieter een
drijfnat steek/kogeldwerend vest terug. Ik vraag of ik de kachel in de auto iets minder had moeten zetten, waarop hij een misprijzend gezicht naar me trekt. Hij vertelt dat hij mishandeld is door mijn gestomp en aangifte te willen doen. Uiteindelijk ben ik om
11:00 uur thuis en kan eindelijk slapen.
Pieter bleek na zijn
thuiskomst helemaal niet te kunnen slapen. In geuren en kleuren had hij aan
zijn vrouw verteld, wat hij allemaal meegemaakt had. Hij vond het
indrukwekkend, spannend en geweldig. Het is toch iets anders als voor de klas
staan, hoewel ik daar bewondering voor heb en zweetdruppels van zou krijgen.
Soms moet je in je werk
geluk hebben, hoewel de aanleiding heel wat minder prettig is in dit geval.
(volgende blog 29 sept)
(volgende blog 29 sept)
maandag 1 september 2014
Vlammetjes
Er zijn mensen in ons surveillancegebied die je altijd op straat ziet. Zodra er een incident is staan ze met hun neus vooraan en bemoeien zich overal mee. Je hebt dan eigenlijk twee soorten die op komen dagen, de goeie en de slechte. Van de goeie hebben we vaak niet zo’n last, daar krijgen we nog wel eens tips van.
We hebben de scannerrijders (tegenwoordig P2000), zoals Michel, die op z'n brommertje steevast meerijdt naar meldingen. Hij maakt dan stiekem foto's van onze acties, maar geeft ook tips aan ons van mogelijke verdachten in de omgeving.
Zo hebben we ook Bertus uit de B-straat, gelegen in de slechtste wijk van Rotterdam-Zuid. Bertus is zo’n goeie, helaas is hij wel alcoholist. Bertus is alleenstaand en heeft heel weinig familie of vrienden. Bertus beschouwt ons als ZIJN vrienden.
Bertus heeft het directe telefoonnummer van de wachtcommandant van bureau Zuidplein en belt ons, soms tot overmaat van ramp, regelmatig met zijn hese stem op als hij weer wat gezien heeft op het gebied van drugs en wapens. Vooral als hij niet al teveel alcohol op heeft trekken we zijn tips na, maar als hij lallend belt houden we hem straal voor de gek net zo lang tot hij ophangt of wij de hoorn erop gooien. Bertus doet dan of hij boos wordt, maar we weten dat hij de aandacht, die hij krijgt, geweldig vindt.
‘s Nachts om 03.00 uur belt hij weer eens op, al wauwelend, en meldt dat hij vlammetjes aan de overzijde bij de buren ziet. Ik zet hem op de luidspreker, zodat de aanwezige collega’s mee kunnen luisteren, en vraag hem met een eveneens hese stem of het oranje vlammetjes zijn of vlammetjes uit de frituurpan. Vervolgens roep ik naar Bertus dat het tijd wordt om zijn pyjama aan te doen en te gaan slapen en hang op. Maar Bertus blijft achter elkaar bellen, iets wat hij nooit doet. Ondanks dat hij weer aardig onder invloed lijkt, klinkt zijn stem toch wel serieus. Ik beloof dat we komen en we rijden toch wel met gezwinde spoed naar het adres toe. Bertus staat in zijn onderbroek op straat heftig te gebaren naar het pand aan de overkant en we zien inderdaad vlammen op de begane grond in de woonkamer van de woning. We verzoeken de meldkamer onmiddellijk om de brandweer te sturen.
We trappen de deur van
de woning open en roepen of er mensen aanwezig zijn. Van boven van de trap komt
er een man in nachtkleding aangewaggeld, die halverwege de trap blijft staan.
We vragen of er nog meer mensen in de woning aanwezig zijn en het blijkt dat
zijn vrouw nog op bed ligt. Hij vraagt wat er aan de hand is en we schreeuwen
dat hij onmiddellijk zijn vrouw uit bed moet halen en naar buiten moet komen
omdat zijn woonkamer in de fik staat. Hij staat ons zo schaapachtig aan te
kijken dat mijn collega hem opzij duwt, de trap opstormt en de vrouw uit bed
trommelt. Na korte tijd staan de
man en zijn vrouw klappertandend op straat. Bertus is echt boos op
ons, omdat wij hem niet wilden geloven. Niet zo gek natuurlijk, maar deze keer
heeft hij echt gelijk en we bieden onze excuses aan.
Nog geen 5 minuten
later slaan de vlammen uit het pand en is ook de weg naar de bovenverdieping
geblokkeerd door het vuur. We besluiten om Bertus
eens in het zonnetje te zetten en bellen stiekem Radio Rijnmond. De volgende dag wordt
Bertus als een held door radio Rijnmond geïnterviewd. Hij heeft het dubbel en
dwars verdiend en we hebben echt ons best gedaan om ons icoon in het zonnetje
te zetten. Ik voorzie Bertus van een lekkere doos sigaren en hij glundert van
oor tot oor.
Hierna gaat alles weer
op de oude voet verder, totdat we Bertus enige dagen niet zien. Dat is vreemd,
dus gaan de collega’s poolshoogte nemen. Ze trappen de deur eruit en Bertus
ligt dood op bed. Ik hoor dat Bertus
overleden is en begraven zal worden op de Zuiderbegraafplaats. Gebruikelijk is het
niet echt, maar op de dag van zijn begrafenis rij ik samen met een collega, in
uniform, naar de kapel van de begraafplaats, waar we de afscheidsdienst
bijwonen. Wat is de weinige
familie blij om te horen dat we toch trots zijn op onze Bertus, ondanks de vele
loze telefoontjes naar de wachtcommandant. We hebben het daarna nog vaak over
Bertus gehad en eigenlijk missen we hem toch best wel….
volgende blog 15 september
Abonneren op:
Posts (Atom)